Wanneer ben je een debutant?

 

‘Alya’, mijn eerste boek bij uitgeverij Mozaïek, wordt in de voorjaarsaanbieding mijn debuutroman genoemd. Dat klopt natuurlijk helemaal, want bij het woord roman denk je al gauw aan een omvang van enkele honderden pagina’s en ‘Alya’ gaat er 304 tellen. Inclusief deel twee (dat komt onder de titel ‘Alya’s keuze’ komende zomer uit) worden het zelfs zo’n 600 pagina’s… En ja, dit wordt inderdaad mijn allereerste verhaal van een dergelijke omvang. Sterker, tot op heden telde geen van mijn verhalen meer dan zo’n 12.000 woorden, wat op veertig à vijftig boekpagina’s neerkomt.
Lastiger is de vraag of ik op 24 april, (dan komt ‘Alya’ uit) dan ook een debutant genoemd moet worden. Als ik de literaire pagina’s van kranten of tijdschriften lees, ben ik geneigd om die vraag met een duidelijk ja te beantwoorden. Waar het over proza gaat, in het bijzonder over fictie, wordt er daar stilzwijgend van uitgegaan dat een debutant iemand is die zijn of haar eerste roman uitbrengt bij een min of meer gerenommeerde uitgeverij.
Maar ervaar je dat als schrijver ook zo? Als ik uitga van mijn eigen ervaringen, dan roep ik meteen nee en ik denk dat ik daar niet de enige in ben. Zet je namelijk je eerste voorzichtige schreden op het schrijverspad, dan is alles wat voor je ligt een avontuur met een ongewisse afloop. Natuurlijk, je hebt van die spreekwoordelijke uitzonderingen die vanuit het niets meteen een meesterwerk schrijven, maar in dit stukje heb ik het nu even over normale stervelingen die het schrijven met vallen en opstaan moeten leren. Pak je dat verstandig aan, dan begin je met een bescheiden en haalbare doelstelling. Haal je die, dan voelt dat als een mijlpaal en wel degelijk ook als een debuut. Misschien is het voor medeschrijvers en natuurlijk ook geïnteresseerde lezers leuk om te volgen hoe vaak, wanneer en hoe ik bij een publicatie het gevoel had een debutant te zijn:

 

  1. Bij mijn eerste verhaal dat werd gepubliceerd (2004)

Pas ergens rond de eeuwwisseling ging ik er serieus over denken om na zo’n vier decennia als veellezer ook zelf ‘iets’ te gaan schrijven. Maar eerst wilde ik er achter komen of ik wel in staat was om mijn verhaalideeën in een vorm te gieten die anderen kon verleiden om het te lezen, niet omdat ze mij zo aardig vonden, maar omdat ze echt geboeid raakten. Daarom schreef ik mij in 2002 in voor de LOI-cursus Creatief Schrijven, die naar mijn weten nog altijd bestaat en ook nu nog een aanrader is. Vier keer per jaar (zie afbeelding) verscheen een krantje, LEI geheten, waarvoor alle cursisten de meest geslaagde verhalen uit hun lesopdrachten in konden sturen. En ja, een van mijn eerste verhalen werd inderdaad geplaatst. ‘Manke broeders’ was meteen een verhaal van het soort dat ik nog altijd met grote regelmaat schrijf, vooral historisch met af en toe een vleugje fantasy of soms ook andersom… Hoofdpersoon was een oude jager in een van de ijstijden, die voordat hij stierf zijn stam nog één keer met een heldhaftig optreden van nut kon zijn.
Vond ik dat mijn debuut als schrijver? Nou, niet meteen eigenlijk, maar toen de cursusleidster vertelde dat LEI wel degelijk gold als een ‘echte’ publicatie en er dus van alle nummers een exemplaar naar de Koninklijke Bibliotheek ging, was ik overtuigd. Wie een eerste publicatie op zijn naam heeft, mag zichzelf een debutant noemen…

2. Bij mijn eerste verhaal dat werd opgenomen in een bundel (2006) 

Meteen toen ik die LOI-cursus met goed gevolg (er werd nog heel ouderwets met punten gewerkt) had afgerond, begon ik mee te doen aan schrijfwedstrijden in allerhande genres, want ik wilde me niet gelijk vastpinnen op één enkel genre, nu nog altijd niet trouwens. De eerste wedstrijd waarbij het raak was had ‘reizen’ als thema. Mijn verhaal ‘De laatste dag’ vond een plaatsje in de wedstrijdbundel ‘Het Geheim van de Reiziger’, uitgebracht door uitgeverij Kontrast.
Ook nu weer voelde ik mij een debutant, want nu stond een van mijn verhalen voor het eerst in een ‘echt boek’.

3. Bij mijn eerste zelfstandige publicatie (2010)

In 2009 schreef ik ‘IJstijd’, een prehistorisch verhaal en stuurde het in voor de John Flandersprijs, die tegenwoordig (naar de uitgeverij) de Averbodeprijs heet. Dat is een Vlaamse wedstrijd, waarbij de beste verhalen in boek(jes)vorm worden uitgegeven. Op de Vlaamse basisscholen kunnen de kinderen uit de twee hoogste groepen zich op die serie, ‘Vlaamse Filmpjes’ geheten, abonneren. En ja, ik hoorde meteen bij de gelukkigen die in het daaropvolgende schooljaar een plekje in die serie kregen.
En de lezer raadt het al, weer paste ik mijn definitie aan. Een debutant was voor mij nu iemand die voor het eerst een zelfstandige publicatie op zijn of haar naam heeft staan. Zo had ik opnieuw iets te vieren…

4. Bij mijn eerste eigen boek (2014)

Maar daarmee was de koek nog niet op. Ik was heel trots op ‘IJstijd’, maar realiseerde me naderhand ook wel dat de omvang (minder dan 7000 woorden, waar een roman toch al gauw aan minstens een tienvoud daarvan zit) die van een verhaal en niet van een voldragen boek was. Dat laatste volgde pas bij de publicatie van mijn eerste eigen bundel fantasyverhalen, uitgebracht door uitgeverij EigenZinnig. Deze keer was er ook een echte presentatie en volgden de eerste recensies, natuurlijk van Biblion (voor de bibliotheken), op Hebban en op nog een stuk of vijf andere platforms. Gemiddeld kreeg de bundel vier sterren van de recensenten, waarbij ik reacties van lezers op Hebban, Bol of Goodreads buiten beschouwing laat.
Al was de opbrengst van ‘Traisha en het Ei’ tientjeswerk (dat is bij vrijwel alle bundels z0), toch hield ik aan die uitgave een zeer tevreden debutantengevoel over. Om rijk te worden moet je immers vooral geen schrijver willen worden…

5. Bij ‘Alya’, mijn eerste echte roman (2018)

Ja, daar was ik dus mee begonnen en de cirkel is dus rond. Veertien jaar na mijn eerste publicatie word ik dus debutant in die ‘officiële’ betekenis.
Ik besef heel goed dat een eerste roman bij een mooie uitgeverij als Mozaïek mijn leven waarschijnlijk meer zal veranderen dan die eerste vier ‘debuten’ bij elkaar, al moet ik dat natuurlijk ook weer niet overdrijven. De meeste romandebuten, zo las ik meer dan eens, ook als ze aan de verwachtingen van de uitgever beantwoorden (die is gewend om dat realistisch in te schatten) verlopen vrij geruisloos. Dat kan ook moeilijk anders, want elk jaar komen er alleen al in Nederland duizenden nieuwe romans uit. Voorlopig hoef ik er dan ook niet voor te vrezen dat ik een winkel binnenloop en iemand mij gelijk om een handtekening vraagt. Gelukkig maar, want een dergelijk vooruitzicht was nu niet bepaald mijn drijfveer om te gaan schrijven…

Wachten op Alya

 

Wie de titel van mijn nieuwe blog leest en weet dat ‘Alya’ (deel een van mijn historisch tweeluik) op 24 april uitkomt bij uitgeverij Mozaïek, zal misschien denken dat ik tot die datum mijn dagen in ledigheid slijt. Niets is minder waar, want het redactieproces is nog in volle gang. Op 1 december ging na twee maanden herschrijfwerk versie drie van ‘Alya’ de digitale snelweg op richting uitgeverij Mozaïek en daar zal het beslist niet bij blijven. Er gaat minimaal nog één herschrijfronde volgen.

Nu ik even een paar dagen wat (her)schrijfgas terug kan nemen, is dat een mooie gelegenheid om eens op een rijtje te zetten wat er zich allemaal afspeelde (of wat zich nog af gaat spelen) tussen het eerste vage verhaalidee dat in mijn hoofd begon te borrelen en het moment dat ik straks het eindproduct, een echt en tastbaar boek, in handen kan houden. Natuurlijk verloopt dat proces bij elke auteur en bij elk boek weer anders. De samenvatting hieronder is dan ook enkel een voorbeeld van hoe het kan gaan. Het is mogelijk (sterker, het is heel waarschijnlijk) dat een andere auteur daar weinig of niets van herkent.
Had ik dit verhaal eerder kunnen vertellen? Nee, dat denk ik niet. Pas als je in de fase komt dat er een contract getekend wordt, bevestig je als auteur en uitgever wederzijds dat je geesteskind levensvatbaar is en dus echt tot een boek gaat leiden. Dan komt er ook een duidelijk eindpunt in zicht. Dat moment was er een paar weken geleden. Nou ja, helemaal waar is dat niet. In mijn geval was de intentie van de uitgever om het verhaal van Alya in principe uit te gaan geven al veel eerder uitgesproken, namelijk ergens in het najaar van 2016. Maar een intentie is geen zekerheid. Als auteur moet je dat eerst nog maar eens waar zien te maken. Dat doe je door niet alleen te laten zien dat je een publicabel verhaal weet te bedenken, maar ook dat je in staat en bereid bent om het hele daarop volgende redactieproces met goed gevolg te doorstaan.

De weg van ‘Alya’ van het eerste idee tot de dag van uitkomen in april 2018:

  • Begin 2016:  Na een hele reeks verhalen in diverse bundels of tijdschriften (vanaf 2005) en de publicatie van een fantasybundel (‘Traisha en het Ei’) begon mijn voornemen om eindelijk eens iets langers te gaan schrijven steeds meer te kriebelen. De uiteindelijke trigger werd de maand maart, waarin mijn vaste schrijfgroep, ZinnigerZinnen, elk jaar een schrijfmarathon organiseert. Opdracht: schrijf en post elke dag 750 tot 1000 woorden van een nieuw verhaal, maar neem daarnaast ook de tijd om positieve feedback te geven op de schrijfsels van minimaal drie mededeelnemers. Mijn allereerste idee was een klassiek fantasyverhaal over een personage met een bijzondere gave, die zowel een zegen als een vloek kan zijn. Waarom ik daar op het laatste moment vanaf stapte? Als ik eerlijk ben, was daar geen diepere reden voor, maar gaf mijn gezonde boerenverstand de doorslag. Waarom, zo dacht ik, zou ik gaan proberen om het zoveelste fantasy-epos toe te voegen aan een eindeloze reeks gelijksoortige verhalen? De kans om in het fantastische genre een grote Nederlandse uitgever voor je boek te strikken is immers klein. Die kiezen meestal voor de bekende namen uit de Angelsaksische wereld.
    Daarna was mijn keuze pijlsnel gemaakt. Mijn tweede favoriete genre is namelijk het historische. Niet voor niets was in 2011 mijn eerste zelfstandige uitgave een prehistorisch jeugdverhaal, als ‘Vlaams Filmpje’ uitgegeven door Averbode. Maar… ik vond het eeuwig zonde om mijn eerste verhaalidee zomaar op te geven, omdat ik er al allerlei beelden bij had. Toen bedacht ik plotseling dat een gave zoals ik die voor ogen had bij fantasy gewoonlijk in de magische richting gaat, maar dat je er ook heel goed een draai in de echte wereld aan kunt geven. Diezelfde dag koos ik die gave, namelijk het talent om razendsnel een nieuwe taal te leren en had ik al een globaal beeld van het meisje dat mijn hoofdpersonage zou gaan worden. De rest zou je een kettingreactie kunnen noemen. Waar en wanneer leefde dat meisje en hoe zou ik een gave als haar buitengewone aanleg voor talen kunnen gebruiken om er een logische plot uit te destilleren? Zo kwam ik uit (over het waarom zal ik hier niet uitweiden, al had ik er wel degelijk mijn redenen voor) bij het islamitische Al Andalus van de negende eeuw en bij Alya als dochter van Omar, hofmeester van de emir, die zijn eigen talent in zijn dochter herkent en er alles aan doet om dat verder te stimuleren en ontwikkelen. Maar Omar rekent buiten emir Abd-al-Rahman, die van Alya’s gave hoort en besluit om haar als tolk met een gezantschap naar het verre Navarra te sturen. Dat stukje van het verhaal stond al heel snel vast. Dat het vervolgens van de geplande 30.000 à 40.000 woorden uit zou dijen tot iets van bijna 150.000 woorden (ongeveer 600 boekpagina’s) zodat Mozaïek nu een tweeluik van het verhaal gaat maken, had ik nooit voorzien…
  • Maart 2016. Toen ik op 1 maart 2016 aan die ZZ-schrijfmarathon begon, zat het verhaalbegin (en ook het eindpunt waar ik naartoe wilde schrijven) al zo vast in mijn hoofd dat het van het begin af aan bijna vanzelf leek te gaan. Al schrijvende ontdekte ik wel al snel dat mijn plot, waarin Alya heel wat afreist en in allerhande landen terechtkomt, om een hele stoet nevenpersonages vroeg. Een paar daarvan had ik voorzien, maar de meeste moest ik al schrijvende bedenken. Of dat bij elke schrijver zo werkt? Ik zou het niet kunnen zeggen…
  • April 2016. De schrijfmarathon zat erop en ik had de geplande 30.000 woorden ruimschoots gehaald. Alleen bleek toen dat Alya nog maar net op weg was en dat de novelle die me een maand eerder nog voor ogen stond op zijn minst een complete roman zou gaan worden. Ik besloot om maar gewoon verder te schrijven en de rest van het verhaal alle ruimte te geven die het nodig had.
  • Oktober 2016. Een halfjaar verder (tussendoor werkte ik aan een aantal kortere historische verhalen) zat ik al boven de 70.000 woorden. Ik wist dat er nog heel wat moest volgen, maar was intussen wel op een logisch keerpunt in het verhaal aanbeland (welk punt laat ik in verband met spoilers in het midden), een punt waar in april het eerste deel van mijn tweeluik ook gaat eindigen. Omdat de meeste uitgeverijen tegenwoordig vragen om een verhaalbegin plus synopsis, besloot ik begin oktober 2016 dat het moment was gekomen om het met mijn manuscript bij een paar uitgevers te gaan proberen. Toen, ergens halverwege de maand, nadat mijn manuscript bij de eerste van die twee uitgevers al op de ‘slushpile’ (de torenhoge stapel ongevraagd ingestuurde manuscripten) lag, gebeurde iets buitengewoons, waar ik tot op de dag van vandaag verbaasd over ben. Via messenger kreeg ik een bericht van een redactrice van Mozaïek. Ze had gelezen dat ik aan een manuscript werkte en op basis van de verhalen die ze op internet van mij lazen was de vraag of ik hen dat manuscript toe kon sturen, zodat de redactie kon bekijken of het binnen het fonds van Mozaïek paste. En geloof het of niet, op diezelfde dag was ik bezig met een begeleidende brief en had ik na het (aan helderziendheid grenzende) advies van een medeschrijfster het plan om ‘Alya’ daags daarop, ja juist, naar uitgeverij Mozaïek te sturen… Nadat ik van mijn verbazing over een dergelijk toeval was bekomen, reageerde ik uiteraard meteen en stuurde de eerste helft van ‘Alya’ plus een synopsis van het vervolg. Daarna werd al snel afgesproken dat ik begin 2017 het verhaal af zou ronden en ook de rest in zou sturen. Iedereen zal begrijpen dat die ontwikkeling als een soort doping op mij werkte. Ik liet andere schrijfsels tijdelijk voor wat ze waren, schreef ‘in no time’ de resterende 75.000 woorden van ‘Alya’ en stuurde die in.
  • Februari 2017. Een volgend mooi bericht volgde. Dezelfde redactrice liet weten dat mijn complete manuscript zo goed beviel dat Mozaïek in principe met mij verder wilde. Er volgde een eerste gesprek in Utrecht. Daarbij kreeg ik mijn eerste redactiehuiswerk. Dat werd dus vooral schrapwerk. Alle scènes die niet bijdroegen aan het verhaal, maar het enkel vertraagden, moesten eruit. Echt schrikken deed ik daar niet van. Ik had intussen genoeg van medeschrijvers gehoord om te weten dat zoiets bijna altijd gebeurt. ‘Kill your darlings’, heet dat in schrijversjargon. Iets van tussen de 5 en 10% van mijn verhaal sneuvelde…
  • Zomer 2017. Na die eerste redactiefase bleef het een hele tijd stil. Ook iets waar je als schrijver aan moet wennen. De planning van uitgevers verloopt nu eenmaal niet altijd zoals auteurs het zouden wensen. Maar logisch is dat wel. Je bent echt niet de enige auteur en elk jaar moet een uitgever weer puzzelen en keihard werken om alle nieuwe boeken voor de volgende aanbieding op tijd afgerond te hebben.
  • Herfst 2017. Er volgt een tweede gesprek met een volgende redacteur. Deze keer gaat het niet alleen over de volgende redactieronde, maar ook over heel praktische zaken zoals de cover, een korte tekst voor de boekhandels, het moment van uitkomen en de promotie. En ja, nu is ook het punt gekomen dat alles in een echt boekcontract vastgelegd zal worden.
  • December 2017. Het moment waarop ik nu zit te tikken dus. Versie drie van ‘Alya’ is intussen de deur uit, want de deadline daarvoor was ergens rond 1 december. In de tweede herschrijf heb ik inhoudelijk gelukkig niets aan hoeven te passen, maar ging het vooral om de stijl. Die moest directer en mijn woordgebruik en zinsbouw hier en daar wat minder plechtig. Nou ja, ik had nog wel wat meer huiswerk, maar dat ga ik hier niet allemaal tot in detail vermelden.
  • Begin 2018. In het nieuwe jaar volgt nog minimaal één redactieronde. Weer een andere redacteur of redactrice gaat dan ‘op microniveau’ elke zin en elk woord onder de loep nemen. Daarmee kan ik straks nog een keer aan de slag. Niet erg. Gelukkig heb ik nooit een hekel aan herschrijfwerk. Dat hoort er nu eenmaal bij om je boek zo goed mogelijk te maken. Als ik die laatste ronde naar tevredenheid afrond, komt er daarna ook nog eens een corrector aan te pas om de laatste puntjes op de i te zetten. Die loopt alle ‘kleine dingetjes’ als juiste interpunctie, komma’s, tikfoutjes, spaties, witregels enzovoort na. Ten slotte krijg je als auteur ter controle nog de drukproeven toegestuurd.
  • April 2018. Ja, dan is het eindelijk zo ver. Hoe het op en na 24 april, de dag waarop deel een van ‘Alya’ uitkomt, zal gaan, wordt iets voor een volgende blog. Deze is intussen lang genoeg geworden… 😉

 

´Alya´ gaat in twee delen verschijnen

Botanische tuin in Al Andalus (het huidige Andalusië)

 

In overleg met Uitgeverij Mozaïek is deze week besloten om ‘Alya’ niet als één boek, maar in twee delen uit te geven. Waarom? Ook na de eerste redactieronde, waarbij ongeveer 10% van de oorspronkelijke tekst sneuvelde (dat is bepaald niet ongewoon…) zou het boek 600 of meer pagina’s gaan tellen. Dat vond men wat veel van het goede. Het worden nu twee delen van elk rond de 300 pagina’s, een wat meer gangbare omvang.
Deel een, dat voor april 2018 is gepland, blijft gewoon ‘Alya’ heten. Deel twee komt dan een halfjaar later uit, rond oktober 2018 dus. Dat geeft mij ruim de tijd om over een passende titel na te denken.
Gelukkig is het goed mogelijk om het verhaal in twee delen op te splitsen. Ergens halverwege zit een ‘kantelpunt’ dat zich daar heel goed voor leent. In verband met mogelijke spoilers ga ik daar verder natuurlijk niets over zeggen…
Ik ben erg blij met het vertrouwen dat Mozaïek in mij stelt, want het is absoluut niet vanzelfsprekend dat ze van een debutant (niet wat korte verhalen betreft, maar wel als het over romans gaat) meteen twee boeken binnen één kalenderjaar uitgeven. Op deze manier zou het trouwens zomaar tot een serie van drie of meer boeken kunnen leiden. Een volgend deel zit namelijk in grote lijnen al in mijn hoofd, een titel is er intussen en de eerste hoofdstukken zijn uitgeschreven. Maar dat zeg ik met een paar fikse maren… Om te beginnen heb ik vanaf nu tot diep in 2018 het grootste deel van mijn schrijftijd nodig voor de redactie van de eerste twee delen, zodat er van verder schrijven even niet zo veel gaat komen. En ook als ik dat derde verhaal wel afgerond heb, ben ik natuurlijk nog lang niet zeker van een volgende uitgave. Mozaïek zal het goed moeten keuren. Zelfs als ze vinden dat het kwaliteit genoeg heeft, zal ongetwijfeld meewegen hoe de twee delen van Alya ontvangen worden. Zo gaat dat en zo hoort het ook te gaan. Met elk boek moet je jezelf bewijzen. Ik zie het dan ook als een uitdaging en bepaald niet als iets dat ik wel eventjes ga doen…

Wordt vervolgd dus. Wie weet kan ik in een volgende blog al iets meer over cover, achterflap en al dat soort bijkomende (maar wel degelijk belangrijke) zaken vertellen. In elk geval zal de cover met een kernachtige omschrijving rond 1 december klaar moeten zijn, want dan komt de voorjaarsaanbieding van Mozaïek uit, waarin de nieuwe uitgaven voor de periode februari tot en met juni 2018 aangekondigd worden.

PS:
Ik dacht er eventjes over om hier als afsluiter nog een stukje uit het begin van deel een te plaatsen, maar dat zou dubbelop zijn. Wie het geduld opbrengt om terug te scrollen naar mijn blog van 12 april 2016 (dat gaat een stuk sneller als je eerst rechts op ‘april 2016’ klikt) kan daar als voorproefje vast twee fragmenten uit de eerste hoofdstukken lezen. De werktitel van mijn verhaal luidde toen nog ‘Schaduwlanden’. Die titel sneuvelde al snel omdat die niet uniek bleek te zijn, wat een nadeel is als iemand online naar je uitgaven wil zoeken. In de loop van 2017 is het dan ook simpelweg ‘Alya’ geworden naar het hoofdpersonage van mijn verhaal , de (in het verhaalbegin) veertienjarige dochter van de hofmeester.

 

Witte rook voor Alya

De witte rook waarop ik bijna een jaar zat te wachten is een paar dagen geleden dan eindelijk gekomen. Uitgeverij Mozaïek gaat ‘Alya’ opnemen in de voorjaarsaanbieding, wat inhoudt dat het ergens in de periode februari t/m juni 2018 uit zal komen.

Natuurlijk sprong ik bij dat nieuws een gat in de lucht. Al gebeurt het bij een reguliere uitgeverij zoals Mozaïek zelden dat een manuscript waarin al tijd (en dus geld) gestoken is op de route naar publicatie alsnog sneuvelt, mogelijk is het wel degelijk. Er kunnen altijd onvoorziene omstandigheden roet in het eten gooien. Daarbij moet je als auteur het in je gestelde vertrouwen tijdens de diverse redactierondes waar blijven maken. Geen enkel manuscript is meteen perfect en al helemaal niet als het, zoals in mijn geval, het allereerste manuscript van romanlengte is. In theorie zou ik het tijdens de volgende redactierondes (een heb ik er al achter de rug) dus alsnog kunnen verknallen, maar dat laat ik natuurlijk niet gebeuren…

Ik kreeg ook nog ander nieuws, namelijk dat Mozaïek definitief besloten heeft om ‘Alya’ niet als young adult, maar als een historische roman voor volwassenen uit te gaan geven. Op de redenen daarvoor ga ik hier nu verder niet in. Dat is misschien iets voor een van de volgende blogs, als ik daar meer over gehoord heb. Nu gaat het mij even om de gevolgen, niet enkel voor de komende redactieronde(s), maar ook voor de promotie, de cover, de flaptekst en nog wel wat zaken meer.
Ik moest echt wel even nadenken over de vraag of ik wel of niet blij moest zijn met de keuze van de uitgever. Daar ben ik intussen wel uit. Als ik alles op een rijtje zet, denk ik dat het bij een historische roman heel goed uit kan pakken. Heel wat volwassen lezers zullen boeken met een ‘YA-stempel’ aan zich voorbij laten gaan. Andersom speelt dat volgens mij veel minder. In cultuur en geschiedenis geïnteresseerde jongeren die graag en veel lezen zullen ook wel voor een ‘volwassen’ boek kiezen als het onderwerp hen interesseert en de recensies (hopelijk…) meehelpen.

Hoe gaat het nu verder? Dat is snel verteld. Volgende week heb ik een gesprek met de redacteur, waarbij het vooral over de volgende redactieronde zal gaan. Met wat ik dan hoor, ga ik weer met frisse moed aan de slag. Gelukkig heb ik bepaald geen hekel aan herschrijfwerk. Integendeel. Ik weet waarvoor ik het doe en ik realiseer me dat het boek er altijd beter door zal worden.
Wordt vervolgd… 😉

Schaduwlanden – Het beginidee

800px-cloudsshadow

 

Schaduwlanden komt er echt, had ik al bijna boven dit blog geschreven. Maar ik mag niet liegen en houd daarom toch maar de noodzakelijke slag om de arm. Ik heb er wel degelijk alle vertrouwen in dat Schaduwlanden ergens in 2017 uitgegeven wordt, maar definitief wordt dat pas als de uitgeverij (Mozaïek dus) na de eerste redactieronde het groene licht geeft. Ik moet het in dat redactieproces dus wel nog even waar gaan maken…

Op Facebook had ik het nieuws dat een uitgeverij mijn verhaal in principe adopteert al eerder gemeld. Binnen een dag kreeg ik zo’n honderd reacties, deels van familie en kennissen, maar toch vooral van mensen die zelf ook schrijven. Het bewijst nog eens ten overvloede dat schrijvers sociaal zijn, dat ze elkaar willen helpen en vooral dat ze elkaar iets gunnen, zeker als het om een nieuwe uitgave gaat.
Via dit blog ga ik mijn volgers, schrijvers of niet-schrijvers, met enige regelmaat op de hoogte houden van het schrijf- en uitgeefproces van Schaduwlanden, vanaf het eerste idee voor het verhaal (intussen een paar jaar geleden) tot aan het eerste berichtje van de uitgeverij (nu drie weken geleden) en alles wat daarop gaat volgen. Dat is veel te veel voor één enkele blog en over wat gaat volgen weet ik natuurlijk nog lang niet alles. Ik begin dus maar gewoon bij het begin, stop als het voor vandaag lang genoeg is en ga in een volgende blog vrolijk verder waar ik gebleven was…

Het eerste idee
Als mensen weten dat je schrijft is (althans in mijn geval) de meest gestelde vraag ‘Hoe kom je op het idee?’ of ‘Hoe begin je aan een verhaal?’ Misschien is dat meteen ook wel de zinnigste vraag. Bijna elk verhaal wordt immers geboren uit een allereerste ingeving, die al dan niet een vervolg krijgt, vaker niet dan wel. Bij mij sterven minstens negen van de tien ideeën (en waarschijnlijk meer) een vroegtijdige dood. Ik vergeet ze simpelweg óf ik sla ze op in mijn digitaal archief als ik denk er ooit nog iets mee te kunnen doen.

Bij mij werkt het zo dat als ik eenmaal een beginidee heb dat me bevalt er al snel een soort kettingreactie op gang komt. Welk hoofdpersonage koppel ik aan dat idee? Een man? Een vrouw? Jong? Oud? Welk eerste beeld krijg ik van dat personage? Daarop volgt bij mij pas de setting van het verhaal en nog later de uitwerking van een plot.
Er zijn ook schrijvers die in grote lijnen omgekeerd werken. Ze hebben eerst en vooral een bepaalde setting voor ogen en gaan dan pas nadenken over de vraag  welke personages ze in hun zelfgeschapen verhaalwereld loslaten en welke problemen die voor hun kiezen krijgen. Bij fantasy werkt dat nogal eens zo. Niet voor niets wordt in dat genre vaak over ‘world building’ gesproken. Eerst wordt er een wereld bedacht met alles er op en er aan, is dan in grote lijnen de gedachte. Daarna zien we wel verder. Al heb ik ook fantasy geschreven en zelfs een bundel in dat genre uitgebracht, zo deed ik het tot nu toe nooit en doe ik het ook niet bij Schaduwlanden.
Toch heeft die fantasy in zekere zin tot mijn beginidee voor Schaduwlanden geleid. Dat ging als volgt. In de jaren 2013 en 2014 schreef ik in tegenstelling tot nu meer fantastische dan historische verhalen, ook met het oog op mijn fantasybundel die eind 2014 verscheen. Na het uitkomen daarvan nam ik mij voor om naast al die korte verhalen nu eindelijk ook eens aan een verhaal van romanlengte te beginnen, een heel oud plan, waar ik al jaren mee rondliep, maar waar het om de meest uiteenlopende redenen nooit van gekomen was.
Toen ik eenmaal de knoop had doorgehakt en mijzelf de opdracht gaf om eindelijk eens de daad bij de gedachte te voegen, was de eerste vraag die ik mijzelf stelde welk genre ik zou kiezen. Dat lijkt best een lastige vraag te zijn, want er bestaan vele genres en subgenres. In mijn geval viel het erg mee omdat al die genres op twee na pijlsnel afvielen. Aspiraties voor een ‘literaire roman’ had en heb ik niet. Thrillers en misdaadverhalen liggen dan wel erg goed in de markt, maar ik lees ze zo goed als nooit. Dan is het waarschijnlijk geen goed idee om ze wel te gaan schrijven. Ik zou daar met 99 % zekerheid geen potten mee gaan breken, Om een lang verhaal kort te maken, er bleven slechts twee genres over, genres die ik graag lees en waarin ik het liefste schrijf. Ik zou dus óf een fantastisch óf een historisch verhaal gaan schrijven.

Uiteindelijk was die keuze snel gemaakt. Zelfs een schrijver moet af en toe ook een beetje praktisch kunnen denken. Dat deed ik dan ook. Toen ik me afvroeg in welk van die twee genres de kans het grootst was om een aansprekende uitgever te vinden, kwam ik eigenlijk meteen bij een historisch verhaal uit en wel om twee redenen. Ten eerste is het een genre dat zeker in Nederland beter in de markt ligt dan fantasy, ondanks al die succesvolle boeken en verfilmingen van Tolkien, Rowling of Martin. De tweede en voor mij minstens zo belangrijke reden om niet voor fantasy te kiezen was dat de grote Nederlandse uitgevers vooral voor de zekerheid van bekende namen uit de Angelsaksische landen kiezen, enkele uitzonderingen zoals Natalie Koch of Thomas Olde Heuvelt daargelaten. Voor historische verhalen is dat in veel mindere mate het geval.
Goed, dat besluit was genomen. Het zou dus een historisch verhaal gaan worden. Is het zo simpel? Ja en nee. Natuurlijk is het schrijven van een goed boek, dat ook nog eens goed verkoopt, helemaal niet simpel. Maar bij mij is het wel zo dat het probleem niet zo zeer in de ideeën zit; die heb ik meer dan waar ik ooit iets mee zal kunnen doen, maar simpelweg in het oppakken en uitwerken van een van die ideeën en daarna niet meer ophouden met schrijven tot het verhaal er staat. Is het zo eenvoudig? Ja, soms wel…

Maar… nu heb ik van alles verteld, maar nog altijd niet wat die fantasy nu eigenlijk met mijn idee voor een historisch verhaal van doen heeft. Dat zit zo. Fantasyverhalen worden in veel gevallen gedragen door een zogenaamd ‘magisch element’. Soms wordt dat op een wel erg simpele manier ingezet en trekt eenvoudigweg de magiër met de beste toverstaf en de krachtigste spreuken uiteindelijk aan het langste eind. Natuurlijk is dat een karikatuur van het genre. Een goede fantasyschrijver weet er iets heel wat originelers en vooral boeienders van te maken. In welk genre dan ook kun je nu eenmaal goede of slechte, ingenieuze of onnozele verhalen schrijven. Waar het hier om gaat, is dat je in een historisch verhaal je hoofdpersoon niet zoals bij fantasy een magische gave mee kunt geven waarmee hij of zij zich uit elke netelige situatie kan redden, bijvoorbeeld door zich op elk gewenst moment onzichtbaar te maken. Doe je zoiets toch, dan ben je fantasy in een historisch jasje aan het steken. Dat kan absoluut een leuk en lezenswaardig verhaal opleveren, maar dat mag je in geen geval nog een historische roman noemen.

Na mijn besluit om te kiezen voor een historische roman, ging ik nadenken over de mogelijkheid om geen toverkunsten, maar een weliswaar zeldzame, maar toch normale gave in te zetten. Die zou ik mijn hoofdpersoon dan mee kunnen geven om onderweg naar de ontknoping met meer kans op succes allerhande bedreigingen het hoofd te bieden. Ik overwoog en verwierp allerlei mogelijkheden, van acrobatische gaven tot een fotografisch geheugen. Pas toen ik bedacht dat ik een historisch verhaal wilde schrijven waarin veel gereisd wordt (vraag mij niet waarom!), viel het kwartje. Wie lang reist, bezoekt in de regel meerdere landen en heeft al gauw meerdere talen nodig om te kunnen communiceren. Dat werd mijn ei van Columbus. Mijn hoofdpersoon moest dat op kunnen lossen met de gave om binnen de kortste keren een nieuwe taal te leren. Dat komt slechts sporadisch voor, maar het is wel degelijk een gave die bestaat en die dus ongetwijfeld ook in een ver verleden bestaan zal hebben. Dat gegeven werd een van mijn startpunten voor de plot van Schaduwlanden.

Wat nog meer? Dat bewaar ik voor mijn volgende blog, waarin ik het onder andere ga hebben over de tijd en de setting die ik voor mijn verhaal koos en de redenen die ik daarvoor had. Dat gaat een stuk problematischer worden. Waarom? Omdat het lastig is om veel over een verhaal te vertellen zonder van alles bij voorbaat weg te geven. Dan hebben we het dus over die beroemde, beter gezegd beruchte ‘spoilers’ die je moet zien te vermijden. Over dat probleem ga ik eerst maar eens rustig nadenken voordat ik aan die volgende blog begin. 😉