Genreperikelen

Toen ik begon met schrijven, nu een jaar of vijftien geleden, maakte ik me nooit druk over de vraag in welk hokje een verhaal thuishoort. Ik schreef simpel dat wat mij inviel en waar op dat moment mijn hoofd naar stond. Nog altijd denk ik dat die houding de beste insteek is voor een beginnende schrijver. Probeer gewoon alles uit, kort of lang, tragisch of humorvol, fantastisch of realistisch, het geeft niet wat; als je maar met hart en ziel schrijft, steek je er altijd iets van op, vooral als je om weet te gaan met kritiek en niet te snel tevreden bent.
Zo lang je in die leerfase zit, is er niets aan de hand. Maar nadert het moment dat je denkt (terecht of onterecht) dat je schrijfsels rijp genoeg zijn om ze voor de leeuwen te gooien, kortom als je aan een echte publicatie gaat denken, dan komt onherroepelijk de vraag aan de orde in welk genre je dat gaat doen. De reden is heel concreet. Veel wedstrijden (gelukkig niet alle) zijn gebonden aan een bepaald genre. Je wordt geacht een literair, humoristisch, romantisch, fantastisch, erotisch, historisch, dystopisch of nog een ander soort verhaal te schrijven. Hetzelfde geldt voor uitgeverijen, al is het daar soms minder duidelijk, omdat de grotere vaak met allerlei fondsen en imprints werken, waardoor je er toch met meerdere genres terechtkunt.
Waar het om gaat, is dat je in veel gevallen toch voor een keuze komt te staan. Dat geldt niet voor iedereen. Wie helemaal idolaat is van één specifiek genre, zal het niet in zijn of haar hoofd halen om iets anders dan dat te gaan schrijven. Dan is het enkel zaak om op zoek te gaan naar de wedstrijd en/of uitgeverij die bij je persoonlijke voorkeur past.

Hoe zit dat nu bij mijzelf? Als ik na zo’n vijftien jaar schrijven de balans opmaak, zie ik dat ik verhalen van allerlei lengtes en in uiteenlopende genres gepubliceerd heb. Toch zijn er twee genres die er duidelijk uitspringen; namelijk fantastische en historische verhalen, waarbij het zwaartepunt in de loop der jaren steeds meer van dat eerste naar het tweede genre is verschoven. Niet toevallig is van mijn twee zelfstandige publicaties tot op heden er één historisch en één geheel in fantastische sferen.
Maakt dat bij het schrijven nu echt veel uit? Voor mijn gevoel is dat niet zo. Bij mijn historische verhalen kies ik namelijk bewust of onbewust vrijwel altijd voor een setting in een ver verleden, waarover maar weinig gedetailleerde bronnen bestaan. Natuurlijk moet wat je schrijft blijven kloppen met wat wél met zekerheid bekend is, maar daarnaast houd je heel veel ruimte over om je verhaal vanuit je eigen fantasie verder in te vullen. Aan de andere kant ben je ook in een fantastisch verhaal verplicht om het allemaal op zijn minst geloofwaardig en begrijpelijk te houden, waardoor je vaak uitkomt bij een setting die niet heel veel van die van een historisch verhaal hoeft te verschillen. Zo spelen veel van de klassieke fantasyverhalen (denk aan auteurs als R.R. Martin, Robin Hobb, Robert Jordan of Tad Williams) zich af in een middeleeuws aandoende verhaalwereld.
Ik ga dat hieronder illustreren met een paar fragmenten. Ja, de goede lezer begrijpt intussen dat mijn blogs ook bedoeld zijn om mijn eigen schrijfsels te promoten. Daar schaam ik mij ook in het geheel niet voor. Het zal dan ook geen verbazing wekken dat de onderstaande fragmenten beide van mijn eigen hand zijn.
Het eerste is het begin van ‘Tar’,  een verhaal uit ‘Traisha en het Ei’, de in 2014 bij uitgeverij  EigenZinnig gepubliceerde fantasybundel. Daaronder volgt een kort fragment uit ‘Alya’, mijn eerste (lange…) historische roman die in januari of februari 2018 bij uitgeverij Mozaïek uit gaat komen.


Fragment uit ‘Tar’: in ‘Traisha en het ei’ – 2014

Tar wachtte op zijn beurt om voor Al-Ar-Kah, Heer van de Vlakte, geleid te worden. De man voor hem, een hevig zwetende paleisdienaar, jammerde als een klein  kind toen de wachten hem wegsleurden. Tar voelde geen spoor van mededogen. Waarom zou hij ook? Wie zou straks een traan om hém laten bij zijn onvermijdelijke gang naar het hakblok?
Een dreunende gongslag gaf aan dat de volgende beklaagde aan de beurt was. Terwijl de aanklager zijn naam oplas, was Tar al onderweg naar de rode tegels voor de trappen die naar Al-Ar-Kah’s kolossale troon voerden. Hij knielde rustig neer, boog en drukte zijn voorhoofd tegen de koude steen.

Al-Ar-Kah sprak. Zijn stem klonk zacht en zalvend. Toch was elk woord, door de perfecte akoestiek van het gewelf achter hem, duidelijk verstaanbaar.
 ‘Aha, ik zie hier een van mijn eigen lijfwachten. Dat gebeurt bepaald niet elke dag. Marukh, fris mijn geheugen op en vertel ons wat deze man misdaan heeft.’
De aanklager, een lange, magere man met een kromme neus en borstelige wenkbrauwen, stond op een kleine verhoging die geheel in het niet viel bij de troon van de heerser. Marukh ontrolde een stuk perkament en las op luide toon de aanklacht voor.
 

Fragment uit ‘Alya’ (komt begin 2018 uit bij uitgeverij Mozaïek)

‘Vrede zij met allen die hier bijeen zijn om de wil van Abd Al-Rahman aan te horen.’
In de grote paleiszaal klinkt vaders stem vreemd hol, alsof hij van een enorme afstand tot ons spreekt. Maar dat is helemaal niet zo. Van de plek voor de estrade, waar ik op eerbiedige afstand achter de drie gezanten neerkniel op de koude mozaïekvloer, kan ik zijn gezicht duidelijk zien, ja zelfs de neutrale hofmeesterblik waarmee hij naar ons kijkt.
Vanuit mijn gebogen houding waag ik het om een korte blik te werpen op de lege troon. In gedachten herhaal ik vaders woorden van vanmorgen.
Emir Abd Al-Rahman is een man van beschaving. Heb daarom geen angst in zijn nabijheid, Alya. Bedenk wel dat hij zelden andere vrouwen ziet dan die in zijn harem of hun slavinnen. Als hij de gezanten toestaat om overeind te komen, blijf jij waar je bent. Richt je alleen op als Abd Al-Rahman dat beveelt. Ik verwacht niet dat hij jou vragen zal stellen. De emir kent je talenten. Hij zal waarschijnlijk enkel zijn gezanten toespreken om hen zijn instructies mee te geven. Mocht hij je toch aanspreken, dan zul je weten hoe te antwoorden, Alya. Je bent mijn dochter.
Een dreunende gongslag… Ik druk mijn voorhoofd tegen de koude steen en wacht op wat komen gaat. Terwijl het geluid tergend langzaam wegsterft, bonst mijn hart zo luid dat ik me afvraag of de gezanten voor mij het zullen horen.
Voetstappen doorbreken de stilte. Even nadat ze ophouden klinkt een stem.
‘Jullie mogen staan.’ Meer niet.
Ik hoor de drie gezanten overeind komen. Geen van hun gezichten herkende ik toen ik achter hen de paleiszaal werd binnengeleid. Naar hun namen kan ik enkel gissen. Vader zal hen ongetwijfeld kennen, maar ook hij wist tot op dit ogenblik niet wie de emir zou uitkiezen om in het verre Navarra namens hem te spreken.
‘Jij ook, Alya.’
Als verdoofd gehoorzaam ik. Ik sta op, maar houd mijn blik op de vloer gericht.
‘Kijk mij aan,’ zegt Abd Al-Rahman. ‘Ik wil de gezichten van al mijn gezanten kunnen zien.’
Bedoelt de emir mij? Al ben ik natuurlijk geen gezant, op de een of andere manier denk ik van wel. Voorzichtig richt ik mijn hoofd op en kijk naar de troon.
Ik had het bij het rechte eind. Abd Al-Rahmans ogen zijn recht op mij gericht. Ze zijn helderblauw… Dat zie ik zelfs van deze afstand. Hoe is dat mogelijk? Meteen hoop ik heel erg dat hij mijn verbazing niet opmerkt.
 
Is er een duidelijk verschil tussen de bovenstaande fragmenten? Kan iemand aangeven wat er fantastisch of historisch is en waarom? Ik ben benieuwd of daar reacties op komen.

Mijn volgende blog zal gaan over de wonderbaarlijke wijze hoe ik voor het lange verhaal van Alya een uitgeverij vond, of beter gezegd hoe een uitgeverij mij vond…