Twee fragmenten uit ‘Winterwende’

Nu de eerste (gelukkig heel mooie) recensies van mijn fantasybundel binnen zijn, wordt het hoog tijd om me weer wat meer op mijn nieuwe schrijfsels te concentreren en wel in de allereerste plaats op ‘Winterwende’, mijn prehistorisch YA-verhaal.

Dat speelt zich af op het einde van de allerlaatste ijstijd in onze streken, toen rendierjagers in de loop van lente en zomer de rendieren volgden op hun trek naar de eindeloze toendra. Die strekte zich  toen van de heuvels in het zuiden (de huidige Eifel en Ardennen) uit tot aan de rand van de ijskap in het noorden en het Grote Meer in het westen, het enige stukje van onze huidige Noordzee, dat toentertijd uit (zoet) water bestond. Als het straks tot een uitgave komt, ga ik uiteraard ook voor een paar kaarten zorgen om dat te illustreren.

Meer dan dat vertel ik niet over het verhaal. Ik laat het voorlopig bij de twee onderstaande fragmenten. Natuurlijk zijn die voorlopig en kan er in de herschrijf en/of redactie nog van alles aan gewijzigd worden. Toch geven ze denk wel een indruk van sfeer en inhoud. Ik heb bewust de echte actiefragmenten overgeslagen. Die zouden als ‘spoilers’ te veel van de plot kunnen verraden en dat is uiteraard niet mijn bedoeling.
Als de twee volgende fragmenten een beetje nieuwsgierig maken naar de rest, ben ik voorlopig al dik tevreden …

 

bigstock-Mammoth-Dawn-6138025

 

Fragment 1

Als de oude Thuk ‘s morgens hoort dat Thark en Thulan samen met Shami gaan jagen, sluit hij zich meteen bij hen aan. Normaal doet hij dat alleen als hij bij de jacht echt nodig is.
‘Het is lang geleden dat iemand uit die verre streken zich bij onze groep voegde,’ legt hij onderweg uit. ‘Ik ben benieuwd naar wat Shami er onderweg over te vertellen heeft. De vader van mijn vader kwam daar ook vandaan. Hij schijnt tijdens een reis tot vlak bij het Grote IJs nog ooit op mammoeten gejaagd te hebben. Ken jij die verhalen, Shami?’
Thuks vraag haalt Thark voor even uit zijn sombere stemming. Hij is al blij dat geen van de mannen op Marruks schandelijke optreden tijdens de stambijeenkomst van de vorige avond terugkomt. Dat is wel het allerlaatste waar hij nu aan herinnerd wil worden.
De oude Thuk heeft nooit eerder over zijn afkomst gesproken. Vooral zijn verhaal over mammoeten intrigeert Thark. Zouden die mammoeten dan toch meer zijn dan geesten uit de verhalen van Norh? Zouden ze hier ooit in levende lijve over de toendra rondgelopen hebben?
‘Ja,’ antwoordt Shami. ‘Natuurlijk ken ik die verhalen. De onze gaan trouwens niet alleen over mammoeten. Ik heb ook gehoord over dieren die zwaarder waren dan tien rendieren en die een puntig stuk gewei op hun kop droegen waarmee ze dwars door het lichaam een man konden steken.’
‘Dan moet de jacht in die tijd wel erg gevaarlijk geweest zijn,’ merkt Thark op.
‘Zeker,’ zegt Shami. ‘Het kwam soms voor dat een woedende mammoetstier een man zo vertrapte dat zijn lichaam na afloop onherkenbaar was.’
‘Waar zijn de mammoeten en die andere vreemde dieren naar toe gegaan?’ vraagt Thulan. Thuk noch Shami kan daar een precies antwoord op geven.
‘Het enige wat ik weet, is dat de laatste mammoet vlak bij het Grote IJs gezien is,’ zegt Shami. ‘Zelf denk ik dat ze vertrokken zijn in de richting waar de zon opkomt, maar misschien had onze geestenman gelijk. Die dacht dat het Grote IJs hen opgeslokt heeft.’
‘Voordat de oude Norh stierf, vertelde hij ons ook zo’n verhaal,’ herinnert Thark zich. ‘In het verdwijnen van de mammoeten zag hij een voorteken en een soort boodschap van de geesten. Norh dacht zelfs dat de rendieren ooit de weg van de mammoet zullen volgen.’
‘Dat doen ze al,’ zegt Shami. De drie overige jagers kijken hem verschrikt aan.
‘Wat bedoel je met die woorden?’ wil Thulan weten.
‘Jullie zouden dat ook kunnen weten,’ gaat Shami verder. ‘Het is geen toeval dat jullie het zomerkamp dit jaar niet meer vlak bij de rivier hebben kunnen houden. Mijn volk leeft verder van de rivier en dichter bij het Grote IJs dan welk ander ook. Dat geldt ook voor ons zomerkamp. Dat houden wij ergens bij de uiterste punt van het Grote Meer. Daar zijn de laatste zomers veel meer rendieren dan hier, terwijl dat volgens mijn vader vroeger precies andersom was.’

 

Fragment 2

Op een dag voelt Thark dat hij eindelijk zijn oude kracht hervonden heeft. Hoeveel tijd heeft hem dat vanaf hun vertrek uit het zomerkamp gekost? Een halve maan? Een hele maan? Of zelfs nog langer? Thark moet zichzelf tot zijn schande bekennen dat hij het niet weet. Ligt zijn leiderschap dan al zo ver achter hem dat hij nergens acht op slaat en in alles op Shami vertrouwt? Op zich is dat laatste geen probleem, zeker niet in deze streken, die Shami kent en waar hij zich volkomen thuis voelt, maar nu Thark eenmaal over die vraag nadenkt, kan hij hem niet uit zijn gedachten zetten.
‘Shami,’ vraagt hij op een avond, als ze al een tijdje zwijgend bij het vuur zitten, ‘weet jij  hoelang we al onderweg zijn?’
‘Het werd tijd dat je eens zo’n heel gewone vraag stelde,’ antwoordt Shami. Hij lacht hardop. ‘Ik begon me al af te vragen of ik soms met een geest in plaats van een mens op reis ben gegaan. Wat denk je zelf?’
Thark aarzelt. Wat zal Shami van hem denken als hij een dwaas antwoord geeft?
‘Ik heb de dagen niet geteld,’ zegt hij ten slotte, ‘maar ik schat dat er intussen bijna een maan verstreken is.’
Tot zijn opluchting knikt Shami. ‘Je geeft vanzelf het juiste antwoord,’ zegt hij. ‘Je bent immers een jager. Die hoeft de dagen niet te tellen om te voelen dat de herfst in aantocht is. Maar nu wil ik jou iets vragen, Thark. Wat houdt je al die dagen sinds ons vertrek zo bezig dat je onderweg voortdurend  in de verte staart? Soms moet ik je wel drie keer iets vragen voordat je eindelijk eens antwoord geeft?’
Die vraag overvalt Thark en hij schaamt zich. Hoe heeft Shami het zo lang op kunnen brengen om met een onnozele dromer op reis te gaan naar de jachtgronden bij het Grote IJs, met iemand die hem tot nu toe enkel tot last is geweest? En waar haalt Shami het geduld vandaan om al die tijd niet  boos te worden en hem nu pas deze zo voor de hand liggende vraag te stellen?
Dan beseft hij met een schok dat hij op Shami’s eenvoudige vraag niet zo maar een antwoord kan geven. Ja, waar liep hij al die dagen eigenlijk over te denken? Hij schudt even met zijn hoofd, alsof dat helpt om zijn gedachten te ordenen. Hij is Shami een antwoord schuldig. Maar welk antwoord?
‘Ik geloof niet dat ik echt aan iets speciaals dacht,’ begint hij aarzelend. ‘Volgens mij probeerde ik mij vooral iets te herinneren. Ik kon maar niet bedenken wat dat zou kunnen zijn en dat gaf mij elke dag opnieuw een onrustig gevoel. Misschien was ik nog altijd bezig met de vraag hoe ik zo stom kon zijn om bij die jacht zo maar in de baan van jouw pijl te lopen.’
‘Ja, zoiets vermoedde ik al,’ zegt Shami. ‘Het was absoluut niets voor jou om zo’n fout te maken. Denk eens na. Weet je nog  waar je aan dacht voordat mijn pijl je trof?’
‘O ja.’ Tharks gezicht betrekt, want daar wil hij liever niet aan terugdenken. ‘Ik was woedend op mezelf omdat ik te laat door had wat Marruk van plan was.’
‘Aha,’ zegt Shami. ‘Nu wordt het wat duidelijker. Maar helemaal begrijp ik het nog altijd niet. Waarom richtte die woede zich op jezelf en niet op Marruk? Volgens mij wilde hij Ashki enkel als vrouw opeisen om zijn leiderschap te bevestigen en om jou nog verder te vernederen. Zoiets is een echte leider onwaardig.’
‘Je hebt gelijk,’ reageert Thark, ‘wat Murrak tijdens die bijeenkomst deed was ontoelaatbaar en slecht voor de stam, maar mij valt ook veel te verwijten. Ik kende Marruk goed genoeg om te weten hoe eerzuchtig en onbetrouwbaar is. Toch was ik zo onbezonnen om mijn leiderschap uit misplaatste trots aan hem over te dragen. Dat was verkeerd, niet enkel jegens Ashki, maar ook voor de stammoeder, voor onze geestenman en alle anderen van onze groep. Marruk heeft met graagte de kans gegrepen die hij nooit had mogen krijgen. Daarom was het voor iedereen, in de eerste plaats Ashki, de beste oplossing dat ik in het zomerkamp achterbleef.’
Deze keer is het Shami die niet meteen antwoordt.
‘Je bent te streng voor jezelf,’ zegt hij ten slotte. ‘Ik ben er vrij zeker van dat behalve Marruk bijna iedereen van je groep jou en je leiderschap zal missen.’
‘Hoe lang zullen ze dat doen?’ vraagt Thark bitter. ‘Nog voor de winterwende zullen ze me aan mij denken als aan een geest uit het verleden, iemand als de oude Norh.’
‘Daar geloof ik niets van,’ meent Shami. ‘Trouwens, als de verhalen die ik over Norh hoorde ook maar half waar zijn, is het een eer als ze jou met hem vergelijken. ‘

 

Nog één recensieblog …

Dan nog maar een keertje een blog die gewoon uit een recensie bestaat. Ik had het eigenlijk bij een willen laten, maar deze vond ik zo mooi dat ik hem alsnog hier plaats. Bij een volgende gelegenheid verwijs ik de lezers naar de recensiepagina en schrijf hier weer een ‘echte’ blog …

 

Recensie 23-01-2014 op  www.fantasyboeken.org  Taffy van Doorn

Kronath vertelt zijn kleinkinderen, waaronder Traisha, een spannend verhaal voor het slapen gaan. Hij vertelt hoe hij zijn voet verloor tijdens het vissen. Wanneer hij klaar is en de rest van de kinderen naar bed zijn gebracht, vertelt Kronath nog een tweede verhaal, speciaal voor Traisha. Het verhaal gaat over een ei met magische krachten.

Zo begint het titelverhaal van deze mooie bundel die een negental verhalen bevat. Ze zijn geschreven door Hay van den Munckhof, een eigenzinnig schrijver. Hij trekt zich niets aan van de mening dat korte verhalen niet verkopen.
In het voorwoord van deze bundel zegt hij het als volgt: “Fantasyliefhebbers zouden alleen maar trilogieën of eindeloze series […] willen lezen. Ik geloof daar weinig van. De liefhebbers die ik ken, en dat zijn er heel wat, kunnen over het algemeen een goed verhaal van werkelijk elke lengte waarderen.” En met deze verhalenbundel laat hij zien hoe krachtig korte verhalen kunnen zijn. Van den Munckhof weet in een paar pennenstreken de sfeer op een dusdanige manier neer te zetten dat je blijft doorlezen. Ook schuwt hij niet om elementen uit andere genres zoals horror en sciencefiction te gebruiken. Ondanks dat het negen op zichzelf staande verhalen zijn, lijkt het door de verteltrant dat ze wél in het zelfde regio spelen. Dit geeft de bundel een absolute meerwaarde. Van den Munckhof weet de lezer in deze bundel keer op keer te verleiden om door te lezen.

Het mooiste verhaal is Hellevaart waarin van den Munckhof niet onderdoet voor spookverhalengrootmeester MR James. De wending die dit verhaal aan het einde neemt, geeft een prettige schrikreactie. Andere verhalen met een fijne plotwending aan het eind zijn Tar en Amura’s Val. De bundel bevat een tweetal langere verhalen. In deze verhalen geeft van den Munckhof een originele invulling aan klassieke verhalen. Ervaren fantasylezers zullen in het titelverhaal een compacte en originele samenvatting herkennen van de Lord of the Rings-trilogie. Wie bekend is met de Griekse mythologie zal in Shogi elementen ontdekken uit de Orpheus-mythe. De vorm van De Laatste Proef is bijzonder omdat je je als lezer blijft afvragen wat er nou eigenlijk gebeurt tijdens het verhaal en op het eind vallen de puzzelstukjes op hun plaats. De andere verhalen zijn ‘klassieke’ fantasyverhalen waarin magie en geweld een hoofdrol spelen, maar waar je je als lezer regelmatig afvraagt wat er op de volgende bladzijde staat te gebeuren.

Traisha en het Ei is een fijne bundel fantasyverhalen om te koesteren en te herlezen.
(Taffy van Doorn)

Natuurlijk ben ik ook met deze recensie erg blij, onder andere omdat het bevestigt wat ik ook in de vorige recensie van Joany de Vries op Craving Pages al las, namelijk dat ik blijkbaar in mijn opzet ben geslaagd om die negen verhalen zo te selecteren en op volgorde te plaatsen dat ze qua sfeer op elkaar aansluiten. Als dat in twee opeenvolgende recensies bevestigd wordt, stemt dat tevreden. Met interesse wacht ik de drie of vier recensies af die de komende weken/maanden nog volgen. Natuurlijk (al vind ik het ergens ook weer jammer dat één enkele recensie zo belangrijk is) kijk ik vooral uit naar de recensie van Biblion. Die bepaalt nu eenmaal goeddeels de kans dat je boek, in dit geval bundel, door een flink aantal bibliotheken aangeschaft wordt.

Recensiestuiteringen

Nog niet zo lang geleden plaatste ik een blog onder de titel ‘Recensieperikelen’. Daarin beschreef ik onder andere het ongeduld en de twijfels waardoor iedereen af en toe overvallen wordt die op een goede dag besluit om zijn of haar geesteskind eindelijk voor de leeuwen te gooien. Dan wacht je in angstige spanning af of die ‘leeuwen’ je hersenspinsel met huid en haar verslinden of het gelijk weer uitspuwen, plus natuurlijk alles daartussenin, want helemaal zwart-wit is een recensie hoogstzelden.

Vanwaar nu ineens die stuiteringen? De goede lezer heeft het waarschijnlijk al begrepen. En inderdaad, vandaag kreeg ik dan eindelijk de eerste ‘echte’ recensie binnen en wel van Joany de Vries die de boekenwebsite Craving Pages oprichtte en ook recensies schrijft voor boekencommunity hebban.nl. Onderstaande recensie verscheen vandaag op Craving pages.

Voor recensies heb ik eigenlijk een aparte pagina gemaakt, maar van die allereerste hieronder maak ik toch eerst een ‘gewone’ blog.
Waarom? Ten eerste natuurlijk omdat zo’n eerste recensie van mijn eerste zelfstandige fantasy-uitgave voor mij een heel bijzonder moment is. Ten tweede omdat het meteen zo’n fantastische recensie geworden is, waar ik vanmiddag na het lezen gelijk een wijntje op gedronken heb …


Craving Pages 16-01-2015

http://www.cravingpages.nl/2015/01/16/traisha-en-het-ei-hay-van-den-munckhof/

óf via het Goodreads-blog van Joany:
https://www.goodreads.com/author/show/7164830.Joany_de_Vries/blog

Ik ben niet iemand die regelmatig bundels met korte verhalen leest, maar toen ik de samenvatting las voor deze fantasy bundel van Hay van den Munckhof was ik toch wel geïntrigeerd. De auteur heeft diverse schrijfwedstrijden gewonnen met zijn verhalen en een aantal van zijn succesvolste verhalen zijn nu gebundeld in dit boek.
Het is best lastig om een boek samen te vatten wat zo veel diverse verhalen bevat, maar één ding kan ik je garanderen: liefhebbers van het genre mogen dit boek niet missen. Het titelverhaal – Traisha en het ei – begint met een vertelling van een oude man die jaren geleden een bijzonder, machtig ei heeft gevonden. Het ei heeft hem een missie gegeven die hij niet tijdig heeft vervuld en nu hij te oud is om zelf zijn queeste af te ronden is het aan zijn kleindochter Traisha om het van hem over te nemen. Naast dit bijzondere verhaal bevat het boek nog een handvol andere verhalen die allemaal heel divers zijn. Zo zit er voor iedereen wel een verhaal tussen wat aanspreekt.

Een van de gedachten die maar door mijn hoofd bleven spoken tijdens het lezen van dit boek was dat het me heel sterk deed denken aan de verhalen van Duizend en een Nacht – niet zozeer qua inhoud, maar qua sfeer. De verhalen zijn heel verschillend, maar passen op een bepaalde manier heel goed bij elkaar. Bijna alsof ze zich in dezelfde magische wereld afspelen.

Mijn favoriete verhaal uit de bundel was het vrij duistere verhaal over een man die een gevaarlijke opdracht moest uitvoeren in de huid van een kleine woestijnrat. De plotwending aan het einde van dit verhaal vond ik zo heerlijk duister dat ik nog lang na het lezen droomde over het verhaal.

Hay van den Munckhof is een van de zeldzame auteurs die mij met zijn korte verhalen genoeg heeft weten te boeien om zijn hele bundel in één keer uit te lezen. Meestal lees ik korte verhalen bundels in delen – een verhaal per keer -, maar ieder verhaal in dit boek smaakte gewoon naar meer. Ik kon geen genoeg krijgen van de bijzondere vertellingen en de unieke sfeer in het boek. Ik vind het dan ook niet vreemd dat de verhalen van Hay zijn bekroond in diverse schrijfwedstrijden.

Een leuke bonus in dit boek is het voor- en nawoord van de auteur. Hij beschrijft het ontstaan van ieder verhaal en vertelt iets over de totstandkoming van de bundel. Hierdoor kreeg je een bijzonder kijkje achter de schermen van Hay’s schrijfproces. Met deze korte toelichting inspireert en motiveert zijn boek je om zelf ook in de pen te klimmen.

Ik ben fan van Hay en kijk nu al uit naar zijn volgende verhaal.

 

 

Een goede raad…

Pas toen ik nog eens twee keer keek, besefte ik dat bovenstaande kop ook een boektitel is. Mijn eerste ingeving was om iets anders te bedenken, mijn tweede ingeving om het maar gewoon te laten zoals het er staat. Waarom? Omdat de vlag in dit geval wel degelijk de lading dekt en boektitels (de spreekwoordelijke uitzonderingen daargelaten) gelukkig niet auteursrechtelijk beschermd zijn.

In een Facebook-discussie in de loop van deze dag (4 januari) ging het om de vraag wat de meest effectieve manieren zijn om een nieuw boek te promoten. Je kunt van alles bedenken, zoals een artikel in de plaatselijke pers, je best doen om op de bekende sites recensies los te peuteren, op zo veel mogelijk plekken je cover plaatsen, actief zijn op de sociale media, je boek op beurzen persoonlijk aan de man (of vrouw) brengen, boekenleggers uitdelen en ga zo maar door. Toch kwam naar voren dat het meest effectieve middel vaak vergeten wordt.
Jurgen Snoeren (die zijn sporen in de uitgeefwereld al verdiend heeft) kwam met de goede raad om allereerst je schrijven voor zichzelf te laten spreken en er dus voor te zorgen dat potentiële lezers op zo veel mogelijk plaatsen meer dan een kort beginfragment kunnen lezen, liefst een compleet hoofdstuk. Want… wat wil een lezer nu eigenlijk allereerst weten? Niet wie je bent, niet waar je woont en ook niet wat je nog meer geschreven hebt, maar wél hoe je schrijft en waarover je schrijft. Die waarheid als een koe wordt maar al te vaak over het hoofd gezien, vandaar dat die goede raad af en toe nodig blijkt, ook in mijn geval.

Ik heb maar gelijk de koe bij de horens gevat en van één verhaal uit ‘Traisha en het Ei’, mijn fantasybundel, het eerste deel  hieronder geplaatst. Morgen ga ik maar eens nadenken over alternatieve plekken om hetzelfde te doen.

Voor wie na onderstaand fragment meer wil lezen, volgt hieronder de link naar EigenZinnig, mijn uitgeverij, waar een nog wat langer beginfragment uit het titelverhaal online staat:

Klik om toegang te krijgen tot TraishaInkijkexemplaar.pdf

 

castle' entrance gate - picture in retro style

 

Djebel Ghûl

Ik sta voor de hoofdpoort van Djebel Ghûl en staar naar het silhouet op de zwarte rots die boven de stad uitrijst. Ondanks de hitte huiver ik. Het monster daar boven is niet zo maar een ghoul. Die wroet in graven en bij gebrek aan beter vermaalt hij oude botten tussen zijn kaken. Ghûlla is niet enkel honderd maal groter, maar ook heel wat kieskeuriger dan zo’n gewone ghoul. Ook is zijn macht oneindig groter. Sinds mensenheugenis eist hij ‘s avonds, als de zonneschijf onder de woestijnhorizon verdwijnt, zijn tol van de stadsbewoners.
Asiya, die geketend achter mij in de kar zit, houdt zich dapper. Als ik omkijk, zie ik hoe ook zij met moeite haar blik losscheurt van het rotsplateau, waar Ghûlla onbeweeglijk zetelt, ongevoelig voor wind, kou of regen en vol minachting voor het menselijk gekrioel op het plein aan zijn voeten.
‘Waar wacht je op?’ vraagt Asiya. Haar stem trilt niet eens. Zou zij de angst voorbij zijn?
Ik knik enkel en breng de merrie in beweging. Onder de boog van het poortgebouw laat ik haar halthouden. Een luikje gaat open. ‘Oké, ik zie het al,’ klinkt het onverschillig. ‘De markt is rechtdoor. Die kun je niet missen.’
Al voor we bij het stadsplein zijn, hoor ik de stemmen van de marktkooplui. Langs de buitenrand van het plein staan kramen waar snuisterijen, stoffen en rariteiten uit alle windstreken aan de man gebracht worden. Eén kraam is tot barstens toe volgestouwd met beelden, amuletten en hangers in de vorm van een zittende Ghûlla. Aan de drukte te zien vindt alles gretig aftrek.
Ik men mijn paard naar een reusachtige tent midden op het plein en schreeuw naar Asiya dat ze van de kar af moet komen. Ze is zichtbaar stijf en vermoeid en wordt gehinderd door de ketens rond haar enkels. Ik laat haar voor mij uit naar binnen lopen. Even staat Asiya stil, blijkbaar omdat ze de kooi in het oog krijgt die in de tent op een houten podium staat. Ik por met mijn zwaard in haar rug om haar weer in beweging te krijgen. Dat ontlokt een luid gejoel aan de toeschouwers die aan lange tafels rond het podium zitten. Diensters lopen af en aan met kannen wijn. Bij het podium draait Asiya zich om en kijkt recht in het publiek. Als bij toverslag verstomt het geroezemoes.
‘Ha, eindelijk weer eens een lekker brutaal ding,’ roept een dikke, zwetende man. Hij staat op en loopt keurend om Asiya heen. Met een grijns kletst hij op haar billen.
‘Meisje, jij mag eerst een paar avonden mijn publiek amuseren,’ zegt hij. ‘Het zou zonde zijn om zo’n juweeltje gelijk al naar Ghûlla te brengen. Als je de mannen hier een beetje op weet te warmen, schenkt Hasjim je een paar extra dagen.’
Ik zie Asiya’s ogen vuur spuwen. Vóórdat haar woede het kookpunt bereikt, moet ik het heft in handen zien te nemen.
‘Pit heeft ze meer dan genoeg,’ zeg ik, ‘en dansen kan ze als de beste. Dit meisje zal je heel wat extra klandizie opleveren. Daarom verlang ik meer dan de standaardprijs voor haar.
Hasjim knijpt zijn varkensoogjes samen en kijkt me vorsend aan. Ik zie hem terloops een blik werpen op een paar zwaarbewapende reuzen bij de kooi. Waarschijnlijk denkt hij een hoop geld te kunnen besparen als hij mij ter plekke af laat maken. Gelukkig hebben heel wat mensen ons gesprek gevolgd. Zelfs hier heeft een handelaar een bepaald minimum aan vertrouwen nodig.
Hasjim lijkt dat tijdig te beseffen. ‘Goed,’ zegt hij kortaf. ‘Noem je prijs.
‘Bovenop de vaste prijs verlang ik het recht om de laatste maaltijd met haar te gebruiken en bij de ceremonie toe te kijken. Ik wil die ten minste een keer in mijn leven meegemaakt hebben.’
Iets dat op een glimlach lijkt, splijt Hasjims pokdalig gezicht. ‘Je lijkt me anders niet het type om te genieten van Ghûlla’s slechte tafelmanieren,’ zegt hij. ‘Waarom vraag je niet gewoon een paar goudstukken extra?’
‘Je hebt gelijk,’ antwoord ik. ‘Normaal zou ik dat schouwspel aan mij voorbij laten gaan. Maar nu ligt het anders. Vannacht heeft deze feeks geprobeerd mijn keel door te snijden. Het was haar bijna gelukt. Daarom wil ik hoe dan ook toekijken als zij sterft.’
Ik sla de boord van mijn kleed bij de hals terug, zodat Hasjim de verse snee kan zien.
‘Ik begrijp het,’ zegt Hasjim. ‘Ik zal er persoonlijk op toezien dat ze deugdelijk aan de kooi geketend wordt.’
Nadat Hasjim de goudstukken voor mij uitgeteld heeft, draai ik me om en verdwijn. Geen tel langer durf ik het risico te nemen dat hij mijn ware emoties opmerkt. Om dezelfde reden vermijd ik de dag erna de tent, hoe zwaar me dat ook valt.