Nu 24 april nadert, de dag waarop ‘Alya’, mijn eerste historische roman, door uitgeverij Mozaïek ‘in het diepe wordt gegooid’, denk ik meer dan voorheen na over die vraag hierboven.
Waarom nu pas? Ik denk dat het antwoord simpel is. Je kunt maar één ding tegelijk goed doen. Als je een verhaalidee hebt uitgewerkt tot een plot waarin je gelooft en vervolgens aan het eigenlijke schrijfwerk begint, is er simpelweg geen ruimte over in je hoofd voor dat soort bespiegelende vragen. Dan word je helemaal in beslag genomen door het schrijfproces. Hoe werk ik mijn plot uit? Hoe lang gaat het worden? Loopt mijn verhaal en lopen mijn zinnen? Heb ik extra personages nodig? Klopt de verhaallijn? Ga zo nog maar even door…
Is het verhaal klaar en wordt het (vaak niet, maar in bij ‘Alya’ gelukkig wel) door een uitgever geadopteerd, dan begint na de afronding van de ruwe versie de redactiefase. Is die achter de rug, dan komt de corrector in beeld voor de laatste kleine ‘dingetjes’. Vormgever en zetter hebben intussen ook hun aandeel geleverd. Het gaat namelijk niet om de tekst alleen. Er moet een cover en een achterflap komen, een foto, en o ja, ook nog een kaart, een inleidend citaat, een lijst van personages, een nawoord en een pagina met de boeken die je raadpleegde. Pas als dat allemaal achter de rug is, kun je even uitblazen en vind je de rust om weer eens te reflecteren op wat je geproduceerd hebt.
Om op die beginvraag terug te komen, ik noem ‘Alya’ zelf een historische roman en onder die noemer geeft Mozaïek het ook uit. Maar wat betekent dat precies? Wat moet je onder een historische roman verstaan? Ik ging daar om te beginnen eens naar googelen en vond op Hebban een uitstekend stuk uit november 2015, waarin uitgebreid en met vele voorbeelden uit de doeken wordt gedaan wat een historische roman inhoudt en welke subgenres je kunt onderscheiden:
Zie: https://www.hebban.nl/artikelen/historische-roman-uit-de-schaduw
In dat Hebban-artikel wordt onder andere het volgende geciteerd:
“Volgens de Historical Novel Society (een genootschap dat zich richt op de promotie van historische romans) moet een roman, om in aanmerking te komen voor een plaatsje in het genre, in ieder geval vijftig jaar na de beschreven gebeurtenissen geschreven zijn, of geschreven zijn door iemand die de gebeurtenissen zelf niet heeft meegemaakt omdat hij nog niet geboren was (en daaruit voortvloeiend dus onderzoek naar de tijdsperiode moet hebben gedaan). Duidelijk is wel dat de romans moeten voldoen aan één eis: ze vertellen een meeslepend verhaal dat tegelijkertijd een goedgeïnformeerd beeld geeft van het verleden. Om de lezer te overtuigen moet de auteur de gekozen tijdsperiode zo waarheidsgetrouw weergeven, zonder anachronismen. Bovendien moeten het fictieve verhaal en de historische setting met elkaar in balans zijn.”
Het is bepaald geen onzin wat hier verteld wordt, maar één ding mis ik, namelijk dat de intenties van auteurs heel erg verschillend kunnen zijn. Aan de ene kant heb je de schrijvers die zich als eerste doel stellen om de historische werkelijkheid zo dicht mogelijk te benaderen, aan de andere kant zij die vooral een verhaal willen vertellen en het verleden daarbij inzetten als een geschikt decor, een decor dat eventueel te vervangen zou zijn door een meer hedendaagse setting. Zo eenvoudig is het natuurlijk nooit. Er zijn zeker ook auteurs die beide benaderingen proberen te combineren en dan heb je ook nog de randgevallen. Mag je bijvoorbeeld Thea Beckmans ‘Kruistocht in spijkerbroek’ of de Reiziger-serie van Diana Gabaldon wel historische romans noemen? Een lastige vraag, omdat het hier duidelijk om een mengvorm van fantasy en historie gaat. Wie van een historische roman vooral eist dat die een zo geloofwaardig en accuraat mogelijk beeld van het verleden schetst, zal die vraag waarschijnlijk ontkennend beantwoorden.
Intussen zullen mensen die dit lezen zich wel afvragen waar ik zelf sta met mijn eerste historische roman. Daar hoef ik niet lang over te twijfelen. Ik zie mezelf in de eerste plaats als een verhalenverteller en niet als iemand die alles op alles zet om de historische werkelijkheid zo dicht mogelijk te benaderen. Waarom? Ik denk dat zo’n streven een illusie is, zeker als het gaat om een lang vervlogen tijd waar we weinig accurate en betrouwbare bronnen over hebben. Hoe je ook je best doet, het beeld dat je zelf in je hoofd vormt en dat je bij de lezer op probeert te roepen blijft altijd een onvolkomen interpretatie, een invulling die je geeft aan iets dat je nooit, zelfs niet bij benadering, terug kunt halen zoals het werkelijk was.
Jazeker, we hebben dankzij de archeologie en vele andere nieuwe onderzoeksmethodes een redelijk compleet beeld van hoe mensen in de negende eeuw (want in die tijd speelt ‘Alya’) leefden; wat ze aten, hoe ze zich kleedden, hoe ze woonden of welke werktuigen ze gebruikten. Maar iets heel belangrijks missen we, namelijk hoe de mensen dachten, met name de gewone bevolking. De geschreven bronnen zeggen daar weinig tot niets over, want schrijven en lezen was voorbehouden aan de elite en vertelde dus vrijwel uitsluitend het verhaal van en over die elite.
Om het samen te vatten, in ‘Alya’ heb ik wel degelijk mijn best gedaan om wat bekend is over het leven in de negende eeuw in mijn verhaal te verwerken, maar als mij gevraagd wordt welk percentage historie en welk percentage fictie is, moet ik heel eerlijk antwoorden dat ik het niet precies weet, maar dat ik inschat dat minimaal 95% pure fictie is. Is ‘Alya’ om die reden dan geen historische roman? Misschien niet, maar als het antwoord ontkennend is, geldt dat denk ik voor het leeuwendeel van de romans in het historische genre. Het probleem is namelijk voor iedere auteur hetzelfde. Hoe knap je ook schrijft, hoe fanatiek je ook de bronnen bestudeerd hebt, je verhaal blijft altijd een gekleurde, fragmentarische en subjectieve poging om weer te geven hoe het ooit geweest zou kunnen zijn. Daarom neem ik het ‘historische’ in welke historische roman dan ook met een fikse korrel zout en lees het allereerst als elke andere roman.