Alya – leesfragment hoofdstuk een en twee

Nu 24 april nadert, de dag waarop ‘Alya’ uitkomt (het ebook op 10 april, dus binnen een week…), wordt het hoog tijd om met groter regelmaat mijn website te updaten. Bij deze dus…
Vandaag houd ik het heel concreet. Wie echt nieuwsgierig is naar het boek, wil graag het begin lezen om er achter te komen of de inhoud overeenkomt met wat hij of zij van het boek verwacht. In een boekwinkel zal ik zelf ook nooit een roman kopen zonder minimaal de achterflap plus de eerste pagina gelezen te hebben.

Via de PDF (meteen onder de afbeelding van de boekomslag) kan hoofdstuk 1 en 2 gelezen worden.

Alya – PDF hfdst 1-2

Natuurlijk ben ik in dit stadium heel benieuwd naar de eerste reacties. Op Hebban  wordt ‘Alya’ al een paar keer genoemd bij de boekentips van april en mei. De link is te vinden op mijn facebookpagina. Dat maakt het voor mij al een stuk echter. Nu is het wachten op de eerste recensies. Als de bereidheid om het boek te recenseren een graadmeter is, kan ik die redelijk optimistisch afwachten. Van alle recensieverzoeken volgde er tot nu toe slechts één nee, van een boekenblogster die mij heel eerlijk mailde dat ze niets met historische boeken heeft…

Natuurlijk volgt er eind april of begin mei ook een boekpresentatie. Zo gauw locatie, dag en tijd definitief zijn, laat ik het hier en elders weten, ik hoop deze week nog. Op Facebook maak ik er dan ook een evenement van.

Wanneer ben je een debutant?

 

‘Alya’, mijn eerste boek bij uitgeverij Mozaïek, wordt in de voorjaarsaanbieding mijn debuutroman genoemd. Dat klopt natuurlijk helemaal, want bij het woord roman denk je al gauw aan een omvang van enkele honderden pagina’s en ‘Alya’ gaat er 304 tellen. Inclusief deel twee (dat komt onder de titel ‘Alya’s keuze’ komende zomer uit) worden het zelfs zo’n 600 pagina’s… En ja, dit wordt inderdaad mijn allereerste verhaal van een dergelijke omvang. Sterker, tot op heden telde geen van mijn verhalen meer dan zo’n 12.000 woorden, wat op veertig à vijftig boekpagina’s neerkomt.
Lastiger is de vraag of ik op 24 april, (dan komt ‘Alya’ uit) dan ook een debutant genoemd moet worden. Als ik de literaire pagina’s van kranten of tijdschriften lees, ben ik geneigd om die vraag met een duidelijk ja te beantwoorden. Waar het over proza gaat, in het bijzonder over fictie, wordt er daar stilzwijgend van uitgegaan dat een debutant iemand is die zijn of haar eerste roman uitbrengt bij een min of meer gerenommeerde uitgeverij.
Maar ervaar je dat als schrijver ook zo? Als ik uitga van mijn eigen ervaringen, dan roep ik meteen nee en ik denk dat ik daar niet de enige in ben. Zet je namelijk je eerste voorzichtige schreden op het schrijverspad, dan is alles wat voor je ligt een avontuur met een ongewisse afloop. Natuurlijk, je hebt van die spreekwoordelijke uitzonderingen die vanuit het niets meteen een meesterwerk schrijven, maar in dit stukje heb ik het nu even over normale stervelingen die het schrijven met vallen en opstaan moeten leren. Pak je dat verstandig aan, dan begin je met een bescheiden en haalbare doelstelling. Haal je die, dan voelt dat als een mijlpaal en wel degelijk ook als een debuut. Misschien is het voor medeschrijvers en natuurlijk ook geïnteresseerde lezers leuk om te volgen hoe vaak, wanneer en hoe ik bij een publicatie het gevoel had een debutant te zijn:

 

  1. Bij mijn eerste verhaal dat werd gepubliceerd (2004)

Pas ergens rond de eeuwwisseling ging ik er serieus over denken om na zo’n vier decennia als veellezer ook zelf ‘iets’ te gaan schrijven. Maar eerst wilde ik er achter komen of ik wel in staat was om mijn verhaalideeën in een vorm te gieten die anderen kon verleiden om het te lezen, niet omdat ze mij zo aardig vonden, maar omdat ze echt geboeid raakten. Daarom schreef ik mij in 2002 in voor de LOI-cursus Creatief Schrijven, die naar mijn weten nog altijd bestaat en ook nu nog een aanrader is. Vier keer per jaar (zie afbeelding) verscheen een krantje, LEI geheten, waarvoor alle cursisten de meest geslaagde verhalen uit hun lesopdrachten in konden sturen. En ja, een van mijn eerste verhalen werd inderdaad geplaatst. ‘Manke broeders’ was meteen een verhaal van het soort dat ik nog altijd met grote regelmaat schrijf, vooral historisch met af en toe een vleugje fantasy of soms ook andersom… Hoofdpersoon was een oude jager in een van de ijstijden, die voordat hij stierf zijn stam nog één keer met een heldhaftig optreden van nut kon zijn.
Vond ik dat mijn debuut als schrijver? Nou, niet meteen eigenlijk, maar toen de cursusleidster vertelde dat LEI wel degelijk gold als een ‘echte’ publicatie en er dus van alle nummers een exemplaar naar de Koninklijke Bibliotheek ging, was ik overtuigd. Wie een eerste publicatie op zijn naam heeft, mag zichzelf een debutant noemen…

2. Bij mijn eerste verhaal dat werd opgenomen in een bundel (2006) 

Meteen toen ik die LOI-cursus met goed gevolg (er werd nog heel ouderwets met punten gewerkt) had afgerond, begon ik mee te doen aan schrijfwedstrijden in allerhande genres, want ik wilde me niet gelijk vastpinnen op één enkel genre, nu nog altijd niet trouwens. De eerste wedstrijd waarbij het raak was had ‘reizen’ als thema. Mijn verhaal ‘De laatste dag’ vond een plaatsje in de wedstrijdbundel ‘Het Geheim van de Reiziger’, uitgebracht door uitgeverij Kontrast.
Ook nu weer voelde ik mij een debutant, want nu stond een van mijn verhalen voor het eerst in een ‘echt boek’.

3. Bij mijn eerste zelfstandige publicatie (2010)

In 2009 schreef ik ‘IJstijd’, een prehistorisch verhaal en stuurde het in voor de John Flandersprijs, die tegenwoordig (naar de uitgeverij) de Averbodeprijs heet. Dat is een Vlaamse wedstrijd, waarbij de beste verhalen in boek(jes)vorm worden uitgegeven. Op de Vlaamse basisscholen kunnen de kinderen uit de twee hoogste groepen zich op die serie, ‘Vlaamse Filmpjes’ geheten, abonneren. En ja, ik hoorde meteen bij de gelukkigen die in het daaropvolgende schooljaar een plekje in die serie kregen.
En de lezer raadt het al, weer paste ik mijn definitie aan. Een debutant was voor mij nu iemand die voor het eerst een zelfstandige publicatie op zijn of haar naam heeft staan. Zo had ik opnieuw iets te vieren…

4. Bij mijn eerste eigen boek (2014)

Maar daarmee was de koek nog niet op. Ik was heel trots op ‘IJstijd’, maar realiseerde me naderhand ook wel dat de omvang (minder dan 7000 woorden, waar een roman toch al gauw aan minstens een tienvoud daarvan zit) die van een verhaal en niet van een voldragen boek was. Dat laatste volgde pas bij de publicatie van mijn eerste eigen bundel fantasyverhalen, uitgebracht door uitgeverij EigenZinnig. Deze keer was er ook een echte presentatie en volgden de eerste recensies, natuurlijk van Biblion (voor de bibliotheken), op Hebban en op nog een stuk of vijf andere platforms. Gemiddeld kreeg de bundel vier sterren van de recensenten, waarbij ik reacties van lezers op Hebban, Bol of Goodreads buiten beschouwing laat.
Al was de opbrengst van ‘Traisha en het Ei’ tientjeswerk (dat is bij vrijwel alle bundels z0), toch hield ik aan die uitgave een zeer tevreden debutantengevoel over. Om rijk te worden moet je immers vooral geen schrijver willen worden…

5. Bij ‘Alya’, mijn eerste echte roman (2018)

Ja, daar was ik dus mee begonnen en de cirkel is dus rond. Veertien jaar na mijn eerste publicatie word ik dus debutant in die ‘officiële’ betekenis.
Ik besef heel goed dat een eerste roman bij een mooie uitgeverij als Mozaïek mijn leven waarschijnlijk meer zal veranderen dan die eerste vier ‘debuten’ bij elkaar, al moet ik dat natuurlijk ook weer niet overdrijven. De meeste romandebuten, zo las ik meer dan eens, ook als ze aan de verwachtingen van de uitgever beantwoorden (die is gewend om dat realistisch in te schatten) verlopen vrij geruisloos. Dat kan ook moeilijk anders, want elk jaar komen er alleen al in Nederland duizenden nieuwe romans uit. Voorlopig hoef ik er dan ook niet voor te vrezen dat ik een winkel binnenloop en iemand mij gelijk om een handtekening vraagt. Gelukkig maar, want een dergelijk vooruitzicht was nu niet bepaald mijn drijfveer om te gaan schrijven…

Hisse (historische serie in 15 x 120 woorden)

Het wordt tijd om op mijn website weer eens teken van (schrijf)leven te geven. Mensen die mij volgen, vragen zich misschien af hoe het intussen met ‘Alya’ staat, mijn eerste ‘volwassen’ historische roman, waarvan ik hier in 2016 al een paar fragmenten plaatste.  Daarover kan ik melden dat er door omstandigheden vertraging is opgetreden in het uitgeefproces (wie weet zelfs een half jaar), maar dat het verder verloopt zoals ik hoopte. De eerste ruwe versie werd door de uitgever (Mozaïek) positief ontvangen. Intussen heb ik het commentaar van de redactrice verwerkt en een tweede versie ingeleverd. In dat proces zijn er van de oorspronkelijke 165.000 woorden al een kleine 20.000 gesneuveld. Dat schijnt bepaald niet uitzonderlijk te zijn. Ik verwacht dan ook dat er in de volgende redactieronde(s) ook nog hier en daar gesneden zal worden.
Uitstel is nooit leuk, maar ik heb geleerd dat het bij meer uitgaven zo verloopt en dat  ik gewoon heel geduldig moet zijn. Ik zie het dan ook van de zonnige kant. Het is best wel bijzonder om op mijn  niet meer ‘zo heel erg piepe leeftijd’ alsnog zo’n mooie uitgeefkans te krijgen. Overigens heb ik die buit beslist nog niet binnen. Dat is pas zo ver als ik alle redactierondes goed doorsta en daarna het definitieve fiat van de uitgever krijg. Ik heb er alle vertrouwen in dat het goedkomt, maar zekerheid is er dus nog niet. 

Na de eerste redactieronde van ‘Alya’ had ik een tijd de handen vrij om weer eens wat korte verhalen te schrijven, ook weer in historische sferen trouwens. Dat leverde vorige maand al vast één leuk resultaat op. Mijn verhaal ‘Umars opdracht’ won de tweede ronde van een historische schrijfwedstrijd voor korte verhalen tot maximaal drieduizend woorden, namelijk ‘Anno Domini 892’ van Godijn Publishing. Dat betekent in ieder geval vast dat het komend najaar in de wedstrijdbundel gepubliceerd wordt. 

Af en toe schrijf ik ook nog altijd ultrakorte verhalen van exact 120 woorden op de website 120w.nl. Deze keer heb ik daar in de loop van enkele weken een feuilleton van 15 opeenvolgende stukjes (jawel, ook nu weer historisch) geplaatst met als titel ‘Hisse’. Het handelt over een Fries meisje dat in de negende eeuw als slavin in het Zweedse Birka belandt en aan haar lot probeert te ontsnappen. Prijzen vallen er met zo’n feuilleton niet te verdienen, maar ik kreeg er wel veel leuke reacties op. Vandaar dat ik hieronder het hele feuilleton van in totaal 15 x 120 = 1800 woorden een plekje geef. 

 

HET SPOOR (HISSE 1)

‘Leif!’ roept Hedda, ‘Je Friese slavin is er met je boog vandoor.’
Hisse? Dat zal ze bezuren. Ik ga meteen achter haar aan.’
‘Het is nog erger dan je denkt. Hisse vertelde mij dat ze een kruis bij het graf van haar broer ging plaatsen.’
‘Bij Odin, dat gaat haar de kop kosten.’
‘Doe niet zo stom, Leif. Een portie zweepslagen is genoeg.’
Leif luistert niet, maar roept Bor. De wolfshond volgt Hisses spoor, staat stil bij het kruis en jankt zachtjes.
Vol verbazing kijkt Leif naar de pijl die uit zijn borst steekt.

Hisse laat zich uit de boom zakken, pakt Leifs zwaard en streelt de hond over zijn kop.
‘Knap werk, Bor. Kom. Samen redden wij ons wel.’

 

HET WOUD (HISSE 2)

Hisse trekt de pijl uit de borst van haar voormalige eigenaar en wrijft het bloed er met de zoom van haar hemd af.
‘Je had van mij af moeten blijven, Leif,’ zegt ze ernstig.
De wolfshond heft zijn kop en jankt opnieuw.
‘Rouw je om hem, Bor? Dat verdient hij niet. Kom, we moeten hier weg.’

Een voor een lossen de stammen op in de duisternis. Als een stille geest scheert een uil over haar hoofd. Hisse staat stil en huivert. Waar zij in Friesland leefde, kende zij plassen, moerassen en zompige weiden, maar geen woud.
Tussen de wortels van een oude eik maakt ze een nest van dorre bladeren. Met Bors kop op haar borst valt ze in slaap.

 

HET EERSTE ONTWAKEN (HISSE 3)

Hisse denkt de zee te horen. Als ze haar ogen opent, zucht ze van teleurstelling. Een gestage regen daalt neer op het woud. De sprankelend groene wereld van gisteren oogt nu grauw, kil en levenloos.
Ergens in de verte klinkt een geluid dat Hisse niet meteen herkent, maar Bor wel. Hij komt overeind, schraapt zijn poten en spitst de oren. Als bevroren blijft hij staan. Dan hoort Hisse het ook. Geblaf en luide kreten…

Hisse weet van wie de stemmen zijn. Knut en Bjorn vonden hun broer en weten wie hem doodde. Ze komen eraan om Leif te wreken. Hisse hoort doodsbang te zijn voor wat ze met haar zullen doen. Maar zij glimlacht enkel en streelt Bors ruige vacht.

 

WEERZIEN (HISSE 4)

De roedel wolfshonden vliegt recht op Hisse af. Een tel later wordt ze bijna onder de voet gelopen. De voorste teef springt tegen haar op en likt haar gezicht kletsnat.
‘Mooi dat jullie mij vonden,’ roept Hisse, ‘maar zo is het genoeg. Af!’
Meteen liggen alle honden aan haar voeten.

Knut en Bjorn breken door het struikgewas. Met het zwaard in de hand staan ze stil. Woede en verbijstering strijden op hun gezichten om de voorrang.
‘Hoopten jullie mijn verscheurde lichaam te vinden?’ vraagt Hisse.
Bjorn zwijgt. Hij knikt naar Knut en heft zijn zwaard. Samen stormen ze op haar af.
‘Ga!’ schreeuwt Hisse. Bor springt als eerste…

Langzaam kleurt het mos voor haar voeten helrood. Hisse sluit de ogen.

 

HEDDA (HISSE 5)

Wanneer ze haar ogen opent, is alles voorbij. Vol verwachting kijken de wolfshonden haar aan, hun bekken druipend van het bloed.
Hisse denkt aan Hedda en ze huilt. Is het Hedda’s schuld dat ze een vader heeft die haar aan een wreedaard als Leif uithuwelijkte? Ze huilt ook om de broers. Die moesten Leif wel wreken.

Hisse loopt terug naar het langhuis, al kan dat haar dood betekenen. De honden lopen achter haar, behalve Bor. Die wijkt niet van haar zijde.
Als een standbeeld staat Hedda te wachten. Hisse legt drie zwaarden voor haar voeten. ‘De honden wijzen je de weg,’ zegt ze. ‘Het spijt me, Hedda.’

Hisse keert zich om en verdwijnt in het woud. Alleen Bor volgt haar.

 

HERFST IN HET WOUD (HISSE 6)

De nachten worden kil en vochtig. Spinnenwebben vormen een zilveren krans rond Hisses slaapplaats, als ze ‘s morgens rillend van de kou ontwaakt.
Twee schatten redden haar. De eerste is het mes dat ze van Leifs dode lichaam stal, de tweede haar benen naald. De pelzen van de dieren die ze doodt om zichzelf en Bor te voeden, looit ze met haar eigen urine. Met de linnen draden van haar hemd maakt ze er warme kleding van.

Terwijl de eerste sneeuw valt, denkt Hisse lang na. Een hele winter in het woud zal ze niet overleven. Ze moet verder, maar waarheen? Rechtdoor, besluit ze. Ooit zal ze dan de zee weer zien.

‘Kom Bor,’ zegt ze. ‘We gaan naar Friesland.’

 

ONTMOETING (HISSE 7)

Uit de schaduwen doemt een schim op. Hisse grijpt naar haar boog. Als Bor wel stilstaat, maar niet gromt, bedenkt ze zich.
‘Wat doet een meisje alleen in het woud?’ De man draagt een lange boog, maar geen zwaard.
‘Ik wil naar Friesland. Wie ben je?’
‘Olaf. Een pelsjager.’ Hij wijst naar het oosten. ‘Birka is de dichtstbijzijnde haven.’
‘Nee!’ Hisse schudt heftig haar hoofd. ‘Daar werd ik verkocht.’

Olaf kijkt haar lang aan. ‘Dan moet je naar het westen,’ zegt hij. ‘De Noren in Kaupang handelen ook met Friezen.’
‘Is het ver?’
Hij knikt.
‘Wijs je mij de weg?’
Olaf glimlacht. ‘Waarom niet, mijn pelzen kan ik ook in Kaupang slijten.’
Hij streelt Bor. Die laat het rustig toe.

 

OLAF (HISSE 8)

Levende kleuren lossen op in neerdwarrelende sneeuwvlokken, totdat de wereld enkel nog bestaat uit zwart, wit en vele tinten grijs.
Olaf stopt bij een beekoever en verzamelt wilgentenen. Razendsnel vlecht hij er sneeuwschoenen van.
Terwijl Hisse de hare onderbindt, kijkt ze naar Olaf. ‘Waarom doe je dit?’
‘Vertrouw je mij?’
‘Ja,’ antwoordt Hisse. ‘Bor heeft altijd gelijk.’

Olaf staart in de verte. ‘Vorig jaar had ik een vrouw en een dochter,’ zegt hij. ‘Nu heb ik niets. Ik leefde van dag tot dag, totdat ik jou ontmoette.’
Sprakeloos kijkt Hisse hem aan. Nu pas valt het haar op hoe grijs Olafs haar is en dat zijn gezicht enkel uit rimpels lijkt te bestaan.

‘Kom,’ zegt hij. ‘Je moet naar Kaupang.’

 

HET GROTE MEER (HISSE 9)

Van enkel dunne huiden en wat stokken maakt Olaf ‘s avonds een tent. Tussen Bor en de oude pelsjager glijdt Hisse weg in een warme, droomloze slaap.

‘s Morgens geeft een azuren hemel de wereld haar kleur terug. Vele dagen achtereen zoeken ze hun weg over een maagdelijk sneeuwdek. Stoppen doen ze enkel als er gejaagd of gegeten moet worden. Al gauw laat Olaf het boogschieten aan Hisse over. Haar blik is scherper en haar hand vaster.

Als ze bij een reusachtig meer aankomen, draait de wind naar het zuiden. Rond het middaguur is de sneeuw veranderd in een modderbrij.
‘Moeten we hierdoor,’ vraagt Hisse bedrukt.
Olaf grijnst en schuift wat takken opzij. Daaronder liggen een kano en twee peddels.

 

DE VISSER (HISSE 10)

Hisse stapt na Olaf in de kano. Bor springt haar achterna.
‘Heb je ooit gepeddeld?’ vraagt Olaf.
Hisse knikt. ‘Ik kom uit Friesland.’

Als een roodoranje zon trillend in het meer verdwijnt, koerst Olaf naar een steiger. Aan de waterkant staat een huis op hoge palen, zoals Hisse die uit Dorestad kent.
‘De visser die hier leeft, is mijn vriend,’ zegt Olaf. ‘Hij heeft een grote boot en kan ons morgen misschien naar de westelijke oever brengen. Dan zijn we al halverwege.’

De visser heet Geir. Ook door hem laat Bor zich gewillig strelen.
‘Geen probleem,’ zegt Geir na Olafs verhaal. ‘Vissen kan ik overal.’
Hij kijkt naar Hisse. ‘Waarom help je haar?’
Olaf zucht. ‘Ze lijkt op mijn dochter.’

 

NAAR KAUPANG (HIISE 11)

‘s Morgens zijn peddels overbodig. Een straffe oostenwind stuwt Geirs zeilboot naar de westkust van het Vänermeer. Halverwege de middag komen ze daar aan.
‘Het ga je goed, Hisse,’ zegt Geir. ‘Je hebt Odins zegen.’ Voordat hij weer scheep gaat, slaat hij Olaf op zijn schouder en aait Bor.

Aan de westoever is de bodem droog. Dat geeft Hisse nieuwe moed.
‘Hoe ver is het nog, Olaf?’
‘Over een dag of drie zien we de zee. Langs de kust ligt een weg die ons naar Kaupang voert.’

Vijf dagen later bereiken ze de top van een heuvel die uitzicht biedt op de haven van Kaupang. Als aan de grond genageld blijft Hisse staan.
‘Wat is er, Hisse?’
‘Drakenschepen…’ fluistert ze.

 

HERINNERINGEN (HISSE 12)

Hisse staart naar de drakenschepen. Ze ademt zwaar. Haar voeten weigeren haar verder te dragen. Pas als Bor haar hand likt, komt ze weer tot zichzelf.
‘Bracht een drakar je naar Birka?’ vraagt Olaf.
‘Nee,’ antwoordt Hisse. ‘Mijn dorp werd door Denen uitgemoord. Alleen mijn broer en mij lieten ze leven. Ze ketenden ons aan de mast van hun drakar en namen ons mee naar Hedeby. Daar verkochten ze ons aan een Zweedse handelaar. Die bracht ons naar de slavenmarkt van Birka.’ Af en toe hapert haar stem.

‘En nu wil je naar Friesland?’
Hisse aarzelt een moment. ‘Ja, dat is mijn thuisland.’
‘Goed,’ zegt Olaf. ‘Dan gaan we naar het huis van de Friezen.’
Verbijsterd kijkt Hisse hem aan.

 

IN KAUPANG (HISSE 13)

‘Weet je zeker dat er Friezen in Kaupang zijn, Olaf?’
‘In elke haven zijn Friezen,’ antwoordt Olaf. ‘Naar Kaupang komen er zo veel dat ze een eigen wijk hebben.’
‘Hoe kan dat?’ vraagt Hisse. ‘De Noren en Denen vallen Friesland bijna ieder jaar aan.’
‘Alle handelaren worden door de koning beschermd,’ zegt Olaf, ‘op voorwaarde dat hij de eerste keus krijgt uit hun goederen. Werkt dat in jouw land dan anders, Hisse?’
Langzaam schudt Hisse haar hoofd. ‘Nee, eigenlijk niet, tenminste niet in Dorestad. Daar leggen ook veel Deense vrachtschepen aan.’

Stil loopt Hisse naast Olaf verder. Pas als kinderen joelen en haar nawijzen, vraagt ze zich af wat men hier van een vies, in dierenvellen gehuld meisje zal vinden.

 

HET HUIS VAN DE FRIEZEN (HISSE 14)

Olaf klopt aan bij het grootste huis. ‘Hier leven de rijke handelaren uit Friesland,’ zegt hij. ‘Als ze je willen helpen, ben je spoedig thuis.’
Een dikke, roodharige man opent de deur. Zijn blik schiet van Olaf naar Hisse en terug.
‘Als je pelzen kunt leveren, valt er te praten, Olaf,’ zegt hij. ‘Aan slavinnen hebben we geen behoefte, zeker niet als ze stinken. Was haar eerst en kleed haar behoorlijk.’

‘Ik kom uit Witla,’ roept Hisse in het Fries. ‘Help mij.’
De handelaar knijpt zijn varkensogen tot spleetjes. ‘Heb je daar familie, meisje?’
Hisse buigt haar hoofd. ‘Nee,’ fluistert ze. ‘De Denen hebben ze allemaal gedood.’
De man grijnst. ‘Geen probleem, kind. Wij vinden wel een echtgenoot voor jou.’

 

EEN NIEUWE FAMILIE – SLOT (HISSE 15)

Hisses ogen spuwen vuur. Ze grijpt naar haar boog. Meteen staan Bors nekharen recht overeind. Met blikkerende tanden springt hij. Net op tijd smijt de handelaar de deur dicht.

Verbluft kijkt Olaf haar aan. ‘Hisse, wil je nog altijd terug naar Friesland?’
Hisse hijgt eerst na. Daarna schudt ze heel beslist haar hoofd.
‘Dan ga ik ervoor zorgen dat je een vrije vrouw wordt.’
Hisses mond valt open van verbazing. ‘Wil je dan echt dat ik jouw vrouw word, Olaf?’
Olaf lacht. ‘Natuurlijk niet,’ antwoordt hij, ‘maar misschien wil je wel voorgoed mijn dochter worden. De enige voorwaarde is dat je een man kiest die jou waard is. Dan heb ik eindelijk ook een zoon.’

Hisse straalt. ‘Afgesproken,’ zegt ze.

Een goede raad…

Pas toen ik nog eens twee keer keek, besefte ik dat bovenstaande kop ook een boektitel is. Mijn eerste ingeving was om iets anders te bedenken, mijn tweede ingeving om het maar gewoon te laten zoals het er staat. Waarom? Omdat de vlag in dit geval wel degelijk de lading dekt en boektitels (de spreekwoordelijke uitzonderingen daargelaten) gelukkig niet auteursrechtelijk beschermd zijn.

In een Facebook-discussie in de loop van deze dag (4 januari) ging het om de vraag wat de meest effectieve manieren zijn om een nieuw boek te promoten. Je kunt van alles bedenken, zoals een artikel in de plaatselijke pers, je best doen om op de bekende sites recensies los te peuteren, op zo veel mogelijk plekken je cover plaatsen, actief zijn op de sociale media, je boek op beurzen persoonlijk aan de man (of vrouw) brengen, boekenleggers uitdelen en ga zo maar door. Toch kwam naar voren dat het meest effectieve middel vaak vergeten wordt.
Jurgen Snoeren (die zijn sporen in de uitgeefwereld al verdiend heeft) kwam met de goede raad om allereerst je schrijven voor zichzelf te laten spreken en er dus voor te zorgen dat potentiële lezers op zo veel mogelijk plaatsen meer dan een kort beginfragment kunnen lezen, liefst een compleet hoofdstuk. Want… wat wil een lezer nu eigenlijk allereerst weten? Niet wie je bent, niet waar je woont en ook niet wat je nog meer geschreven hebt, maar wél hoe je schrijft en waarover je schrijft. Die waarheid als een koe wordt maar al te vaak over het hoofd gezien, vandaar dat die goede raad af en toe nodig blijkt, ook in mijn geval.

Ik heb maar gelijk de koe bij de horens gevat en van één verhaal uit ‘Traisha en het Ei’, mijn fantasybundel, het eerste deel  hieronder geplaatst. Morgen ga ik maar eens nadenken over alternatieve plekken om hetzelfde te doen.

Voor wie na onderstaand fragment meer wil lezen, volgt hieronder de link naar EigenZinnig, mijn uitgeverij, waar een nog wat langer beginfragment uit het titelverhaal online staat:

Klik om toegang te krijgen tot TraishaInkijkexemplaar.pdf

 

castle' entrance gate - picture in retro style

 

Djebel Ghûl

Ik sta voor de hoofdpoort van Djebel Ghûl en staar naar het silhouet op de zwarte rots die boven de stad uitrijst. Ondanks de hitte huiver ik. Het monster daar boven is niet zo maar een ghoul. Die wroet in graven en bij gebrek aan beter vermaalt hij oude botten tussen zijn kaken. Ghûlla is niet enkel honderd maal groter, maar ook heel wat kieskeuriger dan zo’n gewone ghoul. Ook is zijn macht oneindig groter. Sinds mensenheugenis eist hij ‘s avonds, als de zonneschijf onder de woestijnhorizon verdwijnt, zijn tol van de stadsbewoners.
Asiya, die geketend achter mij in de kar zit, houdt zich dapper. Als ik omkijk, zie ik hoe ook zij met moeite haar blik losscheurt van het rotsplateau, waar Ghûlla onbeweeglijk zetelt, ongevoelig voor wind, kou of regen en vol minachting voor het menselijk gekrioel op het plein aan zijn voeten.
‘Waar wacht je op?’ vraagt Asiya. Haar stem trilt niet eens. Zou zij de angst voorbij zijn?
Ik knik enkel en breng de merrie in beweging. Onder de boog van het poortgebouw laat ik haar halthouden. Een luikje gaat open. ‘Oké, ik zie het al,’ klinkt het onverschillig. ‘De markt is rechtdoor. Die kun je niet missen.’
Al voor we bij het stadsplein zijn, hoor ik de stemmen van de marktkooplui. Langs de buitenrand van het plein staan kramen waar snuisterijen, stoffen en rariteiten uit alle windstreken aan de man gebracht worden. Eén kraam is tot barstens toe volgestouwd met beelden, amuletten en hangers in de vorm van een zittende Ghûlla. Aan de drukte te zien vindt alles gretig aftrek.
Ik men mijn paard naar een reusachtige tent midden op het plein en schreeuw naar Asiya dat ze van de kar af moet komen. Ze is zichtbaar stijf en vermoeid en wordt gehinderd door de ketens rond haar enkels. Ik laat haar voor mij uit naar binnen lopen. Even staat Asiya stil, blijkbaar omdat ze de kooi in het oog krijgt die in de tent op een houten podium staat. Ik por met mijn zwaard in haar rug om haar weer in beweging te krijgen. Dat ontlokt een luid gejoel aan de toeschouwers die aan lange tafels rond het podium zitten. Diensters lopen af en aan met kannen wijn. Bij het podium draait Asiya zich om en kijkt recht in het publiek. Als bij toverslag verstomt het geroezemoes.
‘Ha, eindelijk weer eens een lekker brutaal ding,’ roept een dikke, zwetende man. Hij staat op en loopt keurend om Asiya heen. Met een grijns kletst hij op haar billen.
‘Meisje, jij mag eerst een paar avonden mijn publiek amuseren,’ zegt hij. ‘Het zou zonde zijn om zo’n juweeltje gelijk al naar Ghûlla te brengen. Als je de mannen hier een beetje op weet te warmen, schenkt Hasjim je een paar extra dagen.’
Ik zie Asiya’s ogen vuur spuwen. Vóórdat haar woede het kookpunt bereikt, moet ik het heft in handen zien te nemen.
‘Pit heeft ze meer dan genoeg,’ zeg ik, ‘en dansen kan ze als de beste. Dit meisje zal je heel wat extra klandizie opleveren. Daarom verlang ik meer dan de standaardprijs voor haar.
Hasjim knijpt zijn varkensoogjes samen en kijkt me vorsend aan. Ik zie hem terloops een blik werpen op een paar zwaarbewapende reuzen bij de kooi. Waarschijnlijk denkt hij een hoop geld te kunnen besparen als hij mij ter plekke af laat maken. Gelukkig hebben heel wat mensen ons gesprek gevolgd. Zelfs hier heeft een handelaar een bepaald minimum aan vertrouwen nodig.
Hasjim lijkt dat tijdig te beseffen. ‘Goed,’ zegt hij kortaf. ‘Noem je prijs.
‘Bovenop de vaste prijs verlang ik het recht om de laatste maaltijd met haar te gebruiken en bij de ceremonie toe te kijken. Ik wil die ten minste een keer in mijn leven meegemaakt hebben.’
Iets dat op een glimlach lijkt, splijt Hasjims pokdalig gezicht. ‘Je lijkt me anders niet het type om te genieten van Ghûlla’s slechte tafelmanieren,’ zegt hij. ‘Waarom vraag je niet gewoon een paar goudstukken extra?’
‘Je hebt gelijk,’ antwoord ik. ‘Normaal zou ik dat schouwspel aan mij voorbij laten gaan. Maar nu ligt het anders. Vannacht heeft deze feeks geprobeerd mijn keel door te snijden. Het was haar bijna gelukt. Daarom wil ik hoe dan ook toekijken als zij sterft.’
Ik sla de boord van mijn kleed bij de hals terug, zodat Hasjim de verse snee kan zien.
‘Ik begrijp het,’ zegt Hasjim. ‘Ik zal er persoonlijk op toezien dat ze deugdelijk aan de kooi geketend wordt.’
Nadat Hasjim de goudstukken voor mij uitgeteld heeft, draai ik me om en verdwijn. Geen tel langer durf ik het risico te nemen dat hij mijn ware emoties opmerkt. Om dezelfde reden vermijd ik de dag erna de tent, hoe zwaar me dat ook valt.

 



Omslag ‘Traisha en het Ei’ (onder voorbehoud)

Mijn bundel fantasyverhalen zit intussen in de afrondende fase. De ruwe versie is ingestuurd. Ook het ontwerp voor de omslag is klaar. Onder voorbehoud volgen hieronder de (voorlopige) cover en achterflap. Vooral die laatste kan best nog wijzigingen ondergaan, maar de sfeer zal dan wat mij betreft wel intact blijven.

2014-09-24 coverontwerp bundel Eigenzinnig - versie C - jpg

2014-09-24 ontwerp achterflap Traisha en het Ei - versie D - jpg