Hisse (historische serie in 15 x 120 woorden)

Het wordt tijd om op mijn website weer eens teken van (schrijf)leven te geven. Mensen die mij volgen, vragen zich misschien af hoe het intussen met ‘Alya’ staat, mijn eerste ‘volwassen’ historische roman, waarvan ik hier in 2016 al een paar fragmenten plaatste.  Daarover kan ik melden dat er door omstandigheden vertraging is opgetreden in het uitgeefproces (wie weet zelfs een half jaar), maar dat het verder verloopt zoals ik hoopte. De eerste ruwe versie werd door de uitgever (Mozaïek) positief ontvangen. Intussen heb ik het commentaar van de redactrice verwerkt en een tweede versie ingeleverd. In dat proces zijn er van de oorspronkelijke 165.000 woorden al een kleine 20.000 gesneuveld. Dat schijnt bepaald niet uitzonderlijk te zijn. Ik verwacht dan ook dat er in de volgende redactieronde(s) ook nog hier en daar gesneden zal worden.
Uitstel is nooit leuk, maar ik heb geleerd dat het bij meer uitgaven zo verloopt en dat  ik gewoon heel geduldig moet zijn. Ik zie het dan ook van de zonnige kant. Het is best wel bijzonder om op mijn  niet meer ‘zo heel erg piepe leeftijd’ alsnog zo’n mooie uitgeefkans te krijgen. Overigens heb ik die buit beslist nog niet binnen. Dat is pas zo ver als ik alle redactierondes goed doorsta en daarna het definitieve fiat van de uitgever krijg. Ik heb er alle vertrouwen in dat het goedkomt, maar zekerheid is er dus nog niet. 

Na de eerste redactieronde van ‘Alya’ had ik een tijd de handen vrij om weer eens wat korte verhalen te schrijven, ook weer in historische sferen trouwens. Dat leverde vorige maand al vast één leuk resultaat op. Mijn verhaal ‘Umars opdracht’ won de tweede ronde van een historische schrijfwedstrijd voor korte verhalen tot maximaal drieduizend woorden, namelijk ‘Anno Domini 892’ van Godijn Publishing. Dat betekent in ieder geval vast dat het komend najaar in de wedstrijdbundel gepubliceerd wordt. 

Af en toe schrijf ik ook nog altijd ultrakorte verhalen van exact 120 woorden op de website 120w.nl. Deze keer heb ik daar in de loop van enkele weken een feuilleton van 15 opeenvolgende stukjes (jawel, ook nu weer historisch) geplaatst met als titel ‘Hisse’. Het handelt over een Fries meisje dat in de negende eeuw als slavin in het Zweedse Birka belandt en aan haar lot probeert te ontsnappen. Prijzen vallen er met zo’n feuilleton niet te verdienen, maar ik kreeg er wel veel leuke reacties op. Vandaar dat ik hieronder het hele feuilleton van in totaal 15 x 120 = 1800 woorden een plekje geef. 

 

HET SPOOR (HISSE 1)

‘Leif!’ roept Hedda, ‘Je Friese slavin is er met je boog vandoor.’
Hisse? Dat zal ze bezuren. Ik ga meteen achter haar aan.’
‘Het is nog erger dan je denkt. Hisse vertelde mij dat ze een kruis bij het graf van haar broer ging plaatsen.’
‘Bij Odin, dat gaat haar de kop kosten.’
‘Doe niet zo stom, Leif. Een portie zweepslagen is genoeg.’
Leif luistert niet, maar roept Bor. De wolfshond volgt Hisses spoor, staat stil bij het kruis en jankt zachtjes.
Vol verbazing kijkt Leif naar de pijl die uit zijn borst steekt.

Hisse laat zich uit de boom zakken, pakt Leifs zwaard en streelt de hond over zijn kop.
‘Knap werk, Bor. Kom. Samen redden wij ons wel.’

 

HET WOUD (HISSE 2)

Hisse trekt de pijl uit de borst van haar voormalige eigenaar en wrijft het bloed er met de zoom van haar hemd af.
‘Je had van mij af moeten blijven, Leif,’ zegt ze ernstig.
De wolfshond heft zijn kop en jankt opnieuw.
‘Rouw je om hem, Bor? Dat verdient hij niet. Kom, we moeten hier weg.’

Een voor een lossen de stammen op in de duisternis. Als een stille geest scheert een uil over haar hoofd. Hisse staat stil en huivert. Waar zij in Friesland leefde, kende zij plassen, moerassen en zompige weiden, maar geen woud.
Tussen de wortels van een oude eik maakt ze een nest van dorre bladeren. Met Bors kop op haar borst valt ze in slaap.

 

HET EERSTE ONTWAKEN (HISSE 3)

Hisse denkt de zee te horen. Als ze haar ogen opent, zucht ze van teleurstelling. Een gestage regen daalt neer op het woud. De sprankelend groene wereld van gisteren oogt nu grauw, kil en levenloos.
Ergens in de verte klinkt een geluid dat Hisse niet meteen herkent, maar Bor wel. Hij komt overeind, schraapt zijn poten en spitst de oren. Als bevroren blijft hij staan. Dan hoort Hisse het ook. Geblaf en luide kreten…

Hisse weet van wie de stemmen zijn. Knut en Bjorn vonden hun broer en weten wie hem doodde. Ze komen eraan om Leif te wreken. Hisse hoort doodsbang te zijn voor wat ze met haar zullen doen. Maar zij glimlacht enkel en streelt Bors ruige vacht.

 

WEERZIEN (HISSE 4)

De roedel wolfshonden vliegt recht op Hisse af. Een tel later wordt ze bijna onder de voet gelopen. De voorste teef springt tegen haar op en likt haar gezicht kletsnat.
‘Mooi dat jullie mij vonden,’ roept Hisse, ‘maar zo is het genoeg. Af!’
Meteen liggen alle honden aan haar voeten.

Knut en Bjorn breken door het struikgewas. Met het zwaard in de hand staan ze stil. Woede en verbijstering strijden op hun gezichten om de voorrang.
‘Hoopten jullie mijn verscheurde lichaam te vinden?’ vraagt Hisse.
Bjorn zwijgt. Hij knikt naar Knut en heft zijn zwaard. Samen stormen ze op haar af.
‘Ga!’ schreeuwt Hisse. Bor springt als eerste…

Langzaam kleurt het mos voor haar voeten helrood. Hisse sluit de ogen.

 

HEDDA (HISSE 5)

Wanneer ze haar ogen opent, is alles voorbij. Vol verwachting kijken de wolfshonden haar aan, hun bekken druipend van het bloed.
Hisse denkt aan Hedda en ze huilt. Is het Hedda’s schuld dat ze een vader heeft die haar aan een wreedaard als Leif uithuwelijkte? Ze huilt ook om de broers. Die moesten Leif wel wreken.

Hisse loopt terug naar het langhuis, al kan dat haar dood betekenen. De honden lopen achter haar, behalve Bor. Die wijkt niet van haar zijde.
Als een standbeeld staat Hedda te wachten. Hisse legt drie zwaarden voor haar voeten. ‘De honden wijzen je de weg,’ zegt ze. ‘Het spijt me, Hedda.’

Hisse keert zich om en verdwijnt in het woud. Alleen Bor volgt haar.

 

HERFST IN HET WOUD (HISSE 6)

De nachten worden kil en vochtig. Spinnenwebben vormen een zilveren krans rond Hisses slaapplaats, als ze ‘s morgens rillend van de kou ontwaakt.
Twee schatten redden haar. De eerste is het mes dat ze van Leifs dode lichaam stal, de tweede haar benen naald. De pelzen van de dieren die ze doodt om zichzelf en Bor te voeden, looit ze met haar eigen urine. Met de linnen draden van haar hemd maakt ze er warme kleding van.

Terwijl de eerste sneeuw valt, denkt Hisse lang na. Een hele winter in het woud zal ze niet overleven. Ze moet verder, maar waarheen? Rechtdoor, besluit ze. Ooit zal ze dan de zee weer zien.

‘Kom Bor,’ zegt ze. ‘We gaan naar Friesland.’

 

ONTMOETING (HISSE 7)

Uit de schaduwen doemt een schim op. Hisse grijpt naar haar boog. Als Bor wel stilstaat, maar niet gromt, bedenkt ze zich.
‘Wat doet een meisje alleen in het woud?’ De man draagt een lange boog, maar geen zwaard.
‘Ik wil naar Friesland. Wie ben je?’
‘Olaf. Een pelsjager.’ Hij wijst naar het oosten. ‘Birka is de dichtstbijzijnde haven.’
‘Nee!’ Hisse schudt heftig haar hoofd. ‘Daar werd ik verkocht.’

Olaf kijkt haar lang aan. ‘Dan moet je naar het westen,’ zegt hij. ‘De Noren in Kaupang handelen ook met Friezen.’
‘Is het ver?’
Hij knikt.
‘Wijs je mij de weg?’
Olaf glimlacht. ‘Waarom niet, mijn pelzen kan ik ook in Kaupang slijten.’
Hij streelt Bor. Die laat het rustig toe.

 

OLAF (HISSE 8)

Levende kleuren lossen op in neerdwarrelende sneeuwvlokken, totdat de wereld enkel nog bestaat uit zwart, wit en vele tinten grijs.
Olaf stopt bij een beekoever en verzamelt wilgentenen. Razendsnel vlecht hij er sneeuwschoenen van.
Terwijl Hisse de hare onderbindt, kijkt ze naar Olaf. ‘Waarom doe je dit?’
‘Vertrouw je mij?’
‘Ja,’ antwoordt Hisse. ‘Bor heeft altijd gelijk.’

Olaf staart in de verte. ‘Vorig jaar had ik een vrouw en een dochter,’ zegt hij. ‘Nu heb ik niets. Ik leefde van dag tot dag, totdat ik jou ontmoette.’
Sprakeloos kijkt Hisse hem aan. Nu pas valt het haar op hoe grijs Olafs haar is en dat zijn gezicht enkel uit rimpels lijkt te bestaan.

‘Kom,’ zegt hij. ‘Je moet naar Kaupang.’

 

HET GROTE MEER (HISSE 9)

Van enkel dunne huiden en wat stokken maakt Olaf ‘s avonds een tent. Tussen Bor en de oude pelsjager glijdt Hisse weg in een warme, droomloze slaap.

‘s Morgens geeft een azuren hemel de wereld haar kleur terug. Vele dagen achtereen zoeken ze hun weg over een maagdelijk sneeuwdek. Stoppen doen ze enkel als er gejaagd of gegeten moet worden. Al gauw laat Olaf het boogschieten aan Hisse over. Haar blik is scherper en haar hand vaster.

Als ze bij een reusachtig meer aankomen, draait de wind naar het zuiden. Rond het middaguur is de sneeuw veranderd in een modderbrij.
‘Moeten we hierdoor,’ vraagt Hisse bedrukt.
Olaf grijnst en schuift wat takken opzij. Daaronder liggen een kano en twee peddels.

 

DE VISSER (HISSE 10)

Hisse stapt na Olaf in de kano. Bor springt haar achterna.
‘Heb je ooit gepeddeld?’ vraagt Olaf.
Hisse knikt. ‘Ik kom uit Friesland.’

Als een roodoranje zon trillend in het meer verdwijnt, koerst Olaf naar een steiger. Aan de waterkant staat een huis op hoge palen, zoals Hisse die uit Dorestad kent.
‘De visser die hier leeft, is mijn vriend,’ zegt Olaf. ‘Hij heeft een grote boot en kan ons morgen misschien naar de westelijke oever brengen. Dan zijn we al halverwege.’

De visser heet Geir. Ook door hem laat Bor zich gewillig strelen.
‘Geen probleem,’ zegt Geir na Olafs verhaal. ‘Vissen kan ik overal.’
Hij kijkt naar Hisse. ‘Waarom help je haar?’
Olaf zucht. ‘Ze lijkt op mijn dochter.’

 

NAAR KAUPANG (HIISE 11)

‘s Morgens zijn peddels overbodig. Een straffe oostenwind stuwt Geirs zeilboot naar de westkust van het Vänermeer. Halverwege de middag komen ze daar aan.
‘Het ga je goed, Hisse,’ zegt Geir. ‘Je hebt Odins zegen.’ Voordat hij weer scheep gaat, slaat hij Olaf op zijn schouder en aait Bor.

Aan de westoever is de bodem droog. Dat geeft Hisse nieuwe moed.
‘Hoe ver is het nog, Olaf?’
‘Over een dag of drie zien we de zee. Langs de kust ligt een weg die ons naar Kaupang voert.’

Vijf dagen later bereiken ze de top van een heuvel die uitzicht biedt op de haven van Kaupang. Als aan de grond genageld blijft Hisse staan.
‘Wat is er, Hisse?’
‘Drakenschepen…’ fluistert ze.

 

HERINNERINGEN (HISSE 12)

Hisse staart naar de drakenschepen. Ze ademt zwaar. Haar voeten weigeren haar verder te dragen. Pas als Bor haar hand likt, komt ze weer tot zichzelf.
‘Bracht een drakar je naar Birka?’ vraagt Olaf.
‘Nee,’ antwoordt Hisse. ‘Mijn dorp werd door Denen uitgemoord. Alleen mijn broer en mij lieten ze leven. Ze ketenden ons aan de mast van hun drakar en namen ons mee naar Hedeby. Daar verkochten ze ons aan een Zweedse handelaar. Die bracht ons naar de slavenmarkt van Birka.’ Af en toe hapert haar stem.

‘En nu wil je naar Friesland?’
Hisse aarzelt een moment. ‘Ja, dat is mijn thuisland.’
‘Goed,’ zegt Olaf. ‘Dan gaan we naar het huis van de Friezen.’
Verbijsterd kijkt Hisse hem aan.

 

IN KAUPANG (HISSE 13)

‘Weet je zeker dat er Friezen in Kaupang zijn, Olaf?’
‘In elke haven zijn Friezen,’ antwoordt Olaf. ‘Naar Kaupang komen er zo veel dat ze een eigen wijk hebben.’
‘Hoe kan dat?’ vraagt Hisse. ‘De Noren en Denen vallen Friesland bijna ieder jaar aan.’
‘Alle handelaren worden door de koning beschermd,’ zegt Olaf, ‘op voorwaarde dat hij de eerste keus krijgt uit hun goederen. Werkt dat in jouw land dan anders, Hisse?’
Langzaam schudt Hisse haar hoofd. ‘Nee, eigenlijk niet, tenminste niet in Dorestad. Daar leggen ook veel Deense vrachtschepen aan.’

Stil loopt Hisse naast Olaf verder. Pas als kinderen joelen en haar nawijzen, vraagt ze zich af wat men hier van een vies, in dierenvellen gehuld meisje zal vinden.

 

HET HUIS VAN DE FRIEZEN (HISSE 14)

Olaf klopt aan bij het grootste huis. ‘Hier leven de rijke handelaren uit Friesland,’ zegt hij. ‘Als ze je willen helpen, ben je spoedig thuis.’
Een dikke, roodharige man opent de deur. Zijn blik schiet van Olaf naar Hisse en terug.
‘Als je pelzen kunt leveren, valt er te praten, Olaf,’ zegt hij. ‘Aan slavinnen hebben we geen behoefte, zeker niet als ze stinken. Was haar eerst en kleed haar behoorlijk.’

‘Ik kom uit Witla,’ roept Hisse in het Fries. ‘Help mij.’
De handelaar knijpt zijn varkensogen tot spleetjes. ‘Heb je daar familie, meisje?’
Hisse buigt haar hoofd. ‘Nee,’ fluistert ze. ‘De Denen hebben ze allemaal gedood.’
De man grijnst. ‘Geen probleem, kind. Wij vinden wel een echtgenoot voor jou.’

 

EEN NIEUWE FAMILIE – SLOT (HISSE 15)

Hisses ogen spuwen vuur. Ze grijpt naar haar boog. Meteen staan Bors nekharen recht overeind. Met blikkerende tanden springt hij. Net op tijd smijt de handelaar de deur dicht.

Verbluft kijkt Olaf haar aan. ‘Hisse, wil je nog altijd terug naar Friesland?’
Hisse hijgt eerst na. Daarna schudt ze heel beslist haar hoofd.
‘Dan ga ik ervoor zorgen dat je een vrije vrouw wordt.’
Hisses mond valt open van verbazing. ‘Wil je dan echt dat ik jouw vrouw word, Olaf?’
Olaf lacht. ‘Natuurlijk niet,’ antwoordt hij, ‘maar misschien wil je wel voorgoed mijn dochter worden. De enige voorwaarde is dat je een man kiest die jou waard is. Dan heb ik eindelijk ook een zoon.’

Hisse straalt. ‘Afgesproken,’ zegt ze.

Schaduwlanden – Het beginidee

800px-cloudsshadow

 

Schaduwlanden komt er echt, had ik al bijna boven dit blog geschreven. Maar ik mag niet liegen en houd daarom toch maar de noodzakelijke slag om de arm. Ik heb er wel degelijk alle vertrouwen in dat Schaduwlanden ergens in 2017 uitgegeven wordt, maar definitief wordt dat pas als de uitgeverij (Mozaïek dus) na de eerste redactieronde het groene licht geeft. Ik moet het in dat redactieproces dus wel nog even waar gaan maken…

Op Facebook had ik het nieuws dat een uitgeverij mijn verhaal in principe adopteert al eerder gemeld. Binnen een dag kreeg ik zo’n honderd reacties, deels van familie en kennissen, maar toch vooral van mensen die zelf ook schrijven. Het bewijst nog eens ten overvloede dat schrijvers sociaal zijn, dat ze elkaar willen helpen en vooral dat ze elkaar iets gunnen, zeker als het om een nieuwe uitgave gaat.
Via dit blog ga ik mijn volgers, schrijvers of niet-schrijvers, met enige regelmaat op de hoogte houden van het schrijf- en uitgeefproces van Schaduwlanden, vanaf het eerste idee voor het verhaal (intussen een paar jaar geleden) tot aan het eerste berichtje van de uitgeverij (nu drie weken geleden) en alles wat daarop gaat volgen. Dat is veel te veel voor één enkele blog en over wat gaat volgen weet ik natuurlijk nog lang niet alles. Ik begin dus maar gewoon bij het begin, stop als het voor vandaag lang genoeg is en ga in een volgende blog vrolijk verder waar ik gebleven was…

Het eerste idee
Als mensen weten dat je schrijft is (althans in mijn geval) de meest gestelde vraag ‘Hoe kom je op het idee?’ of ‘Hoe begin je aan een verhaal?’ Misschien is dat meteen ook wel de zinnigste vraag. Bijna elk verhaal wordt immers geboren uit een allereerste ingeving, die al dan niet een vervolg krijgt, vaker niet dan wel. Bij mij sterven minstens negen van de tien ideeën (en waarschijnlijk meer) een vroegtijdige dood. Ik vergeet ze simpelweg óf ik sla ze op in mijn digitaal archief als ik denk er ooit nog iets mee te kunnen doen.

Bij mij werkt het zo dat als ik eenmaal een beginidee heb dat me bevalt er al snel een soort kettingreactie op gang komt. Welk hoofdpersonage koppel ik aan dat idee? Een man? Een vrouw? Jong? Oud? Welk eerste beeld krijg ik van dat personage? Daarop volgt bij mij pas de setting van het verhaal en nog later de uitwerking van een plot.
Er zijn ook schrijvers die in grote lijnen omgekeerd werken. Ze hebben eerst en vooral een bepaalde setting voor ogen en gaan dan pas nadenken over de vraag  welke personages ze in hun zelfgeschapen verhaalwereld loslaten en welke problemen die voor hun kiezen krijgen. Bij fantasy werkt dat nogal eens zo. Niet voor niets wordt in dat genre vaak over ‘world building’ gesproken. Eerst wordt er een wereld bedacht met alles er op en er aan, is dan in grote lijnen de gedachte. Daarna zien we wel verder. Al heb ik ook fantasy geschreven en zelfs een bundel in dat genre uitgebracht, zo deed ik het tot nu toe nooit en doe ik het ook niet bij Schaduwlanden.
Toch heeft die fantasy in zekere zin tot mijn beginidee voor Schaduwlanden geleid. Dat ging als volgt. In de jaren 2013 en 2014 schreef ik in tegenstelling tot nu meer fantastische dan historische verhalen, ook met het oog op mijn fantasybundel die eind 2014 verscheen. Na het uitkomen daarvan nam ik mij voor om naast al die korte verhalen nu eindelijk ook eens aan een verhaal van romanlengte te beginnen, een heel oud plan, waar ik al jaren mee rondliep, maar waar het om de meest uiteenlopende redenen nooit van gekomen was.
Toen ik eenmaal de knoop had doorgehakt en mijzelf de opdracht gaf om eindelijk eens de daad bij de gedachte te voegen, was de eerste vraag die ik mijzelf stelde welk genre ik zou kiezen. Dat lijkt best een lastige vraag te zijn, want er bestaan vele genres en subgenres. In mijn geval viel het erg mee omdat al die genres op twee na pijlsnel afvielen. Aspiraties voor een ‘literaire roman’ had en heb ik niet. Thrillers en misdaadverhalen liggen dan wel erg goed in de markt, maar ik lees ze zo goed als nooit. Dan is het waarschijnlijk geen goed idee om ze wel te gaan schrijven. Ik zou daar met 99 % zekerheid geen potten mee gaan breken, Om een lang verhaal kort te maken, er bleven slechts twee genres over, genres die ik graag lees en waarin ik het liefste schrijf. Ik zou dus óf een fantastisch óf een historisch verhaal gaan schrijven.

Uiteindelijk was die keuze snel gemaakt. Zelfs een schrijver moet af en toe ook een beetje praktisch kunnen denken. Dat deed ik dan ook. Toen ik me afvroeg in welk van die twee genres de kans het grootst was om een aansprekende uitgever te vinden, kwam ik eigenlijk meteen bij een historisch verhaal uit en wel om twee redenen. Ten eerste is het een genre dat zeker in Nederland beter in de markt ligt dan fantasy, ondanks al die succesvolle boeken en verfilmingen van Tolkien, Rowling of Martin. De tweede en voor mij minstens zo belangrijke reden om niet voor fantasy te kiezen was dat de grote Nederlandse uitgevers vooral voor de zekerheid van bekende namen uit de Angelsaksische landen kiezen, enkele uitzonderingen zoals Natalie Koch of Thomas Olde Heuvelt daargelaten. Voor historische verhalen is dat in veel mindere mate het geval.
Goed, dat besluit was genomen. Het zou dus een historisch verhaal gaan worden. Is het zo simpel? Ja en nee. Natuurlijk is het schrijven van een goed boek, dat ook nog eens goed verkoopt, helemaal niet simpel. Maar bij mij is het wel zo dat het probleem niet zo zeer in de ideeën zit; die heb ik meer dan waar ik ooit iets mee zal kunnen doen, maar simpelweg in het oppakken en uitwerken van een van die ideeën en daarna niet meer ophouden met schrijven tot het verhaal er staat. Is het zo eenvoudig? Ja, soms wel…

Maar… nu heb ik van alles verteld, maar nog altijd niet wat die fantasy nu eigenlijk met mijn idee voor een historisch verhaal van doen heeft. Dat zit zo. Fantasyverhalen worden in veel gevallen gedragen door een zogenaamd ‘magisch element’. Soms wordt dat op een wel erg simpele manier ingezet en trekt eenvoudigweg de magiër met de beste toverstaf en de krachtigste spreuken uiteindelijk aan het langste eind. Natuurlijk is dat een karikatuur van het genre. Een goede fantasyschrijver weet er iets heel wat originelers en vooral boeienders van te maken. In welk genre dan ook kun je nu eenmaal goede of slechte, ingenieuze of onnozele verhalen schrijven. Waar het hier om gaat, is dat je in een historisch verhaal je hoofdpersoon niet zoals bij fantasy een magische gave mee kunt geven waarmee hij of zij zich uit elke netelige situatie kan redden, bijvoorbeeld door zich op elk gewenst moment onzichtbaar te maken. Doe je zoiets toch, dan ben je fantasy in een historisch jasje aan het steken. Dat kan absoluut een leuk en lezenswaardig verhaal opleveren, maar dat mag je in geen geval nog een historische roman noemen.

Na mijn besluit om te kiezen voor een historische roman, ging ik nadenken over de mogelijkheid om geen toverkunsten, maar een weliswaar zeldzame, maar toch normale gave in te zetten. Die zou ik mijn hoofdpersoon dan mee kunnen geven om onderweg naar de ontknoping met meer kans op succes allerhande bedreigingen het hoofd te bieden. Ik overwoog en verwierp allerlei mogelijkheden, van acrobatische gaven tot een fotografisch geheugen. Pas toen ik bedacht dat ik een historisch verhaal wilde schrijven waarin veel gereisd wordt (vraag mij niet waarom!), viel het kwartje. Wie lang reist, bezoekt in de regel meerdere landen en heeft al gauw meerdere talen nodig om te kunnen communiceren. Dat werd mijn ei van Columbus. Mijn hoofdpersoon moest dat op kunnen lossen met de gave om binnen de kortste keren een nieuwe taal te leren. Dat komt slechts sporadisch voor, maar het is wel degelijk een gave die bestaat en die dus ongetwijfeld ook in een ver verleden bestaan zal hebben. Dat gegeven werd een van mijn startpunten voor de plot van Schaduwlanden.

Wat nog meer? Dat bewaar ik voor mijn volgende blog, waarin ik het onder andere ga hebben over de tijd en de setting die ik voor mijn verhaal koos en de redenen die ik daarvoor had. Dat gaat een stuk problematischer worden. Waarom? Omdat het lastig is om veel over een verhaal te vertellen zonder van alles bij voorbaat weg te geven. Dan hebben we het dus over die beroemde, beter gezegd beruchte ‘spoilers’ die je moet zien te vermijden. Over dat probleem ga ik eerst maar eens rustig nadenken voordat ik aan die volgende blog begin. 😉