Nu de eerste (gelukkig heel mooie) recensies van mijn fantasybundel binnen zijn, wordt het hoog tijd om me weer wat meer op mijn nieuwe schrijfsels te concentreren en wel in de allereerste plaats op ‘Winterwende’, mijn prehistorisch YA-verhaal.
Dat speelt zich af op het einde van de allerlaatste ijstijd in onze streken, toen rendierjagers in de loop van lente en zomer de rendieren volgden op hun trek naar de eindeloze toendra. Die strekte zich toen van de heuvels in het zuiden (de huidige Eifel en Ardennen) uit tot aan de rand van de ijskap in het noorden en het Grote Meer in het westen, het enige stukje van onze huidige Noordzee, dat toentertijd uit (zoet) water bestond. Als het straks tot een uitgave komt, ga ik uiteraard ook voor een paar kaarten zorgen om dat te illustreren.
Meer dan dat vertel ik niet over het verhaal. Ik laat het voorlopig bij de twee onderstaande fragmenten. Natuurlijk zijn die voorlopig en kan er in de herschrijf en/of redactie nog van alles aan gewijzigd worden. Toch geven ze denk wel een indruk van sfeer en inhoud. Ik heb bewust de echte actiefragmenten overgeslagen. Die zouden als ‘spoilers’ te veel van de plot kunnen verraden en dat is uiteraard niet mijn bedoeling.
Als de twee volgende fragmenten een beetje nieuwsgierig maken naar de rest, ben ik voorlopig al dik tevreden …
Fragment 1
Als de oude Thuk ‘s morgens hoort dat Thark en Thulan samen met Shami gaan jagen, sluit hij zich meteen bij hen aan. Normaal doet hij dat alleen als hij bij de jacht echt nodig is.
‘Het is lang geleden dat iemand uit die verre streken zich bij onze groep voegde,’ legt hij onderweg uit. ‘Ik ben benieuwd naar wat Shami er onderweg over te vertellen heeft. De vader van mijn vader kwam daar ook vandaan. Hij schijnt tijdens een reis tot vlak bij het Grote IJs nog ooit op mammoeten gejaagd te hebben. Ken jij die verhalen, Shami?’
Thuks vraag haalt Thark voor even uit zijn sombere stemming. Hij is al blij dat geen van de mannen op Marruks schandelijke optreden tijdens de stambijeenkomst van de vorige avond terugkomt. Dat is wel het allerlaatste waar hij nu aan herinnerd wil worden.
De oude Thuk heeft nooit eerder over zijn afkomst gesproken. Vooral zijn verhaal over mammoeten intrigeert Thark. Zouden die mammoeten dan toch meer zijn dan geesten uit de verhalen van Norh? Zouden ze hier ooit in levende lijve over de toendra rondgelopen hebben?
‘Ja,’ antwoordt Shami. ‘Natuurlijk ken ik die verhalen. De onze gaan trouwens niet alleen over mammoeten. Ik heb ook gehoord over dieren die zwaarder waren dan tien rendieren en die een puntig stuk gewei op hun kop droegen waarmee ze dwars door het lichaam een man konden steken.’
‘Dan moet de jacht in die tijd wel erg gevaarlijk geweest zijn,’ merkt Thark op.
‘Zeker,’ zegt Shami. ‘Het kwam soms voor dat een woedende mammoetstier een man zo vertrapte dat zijn lichaam na afloop onherkenbaar was.’
‘Waar zijn de mammoeten en die andere vreemde dieren naar toe gegaan?’ vraagt Thulan. Thuk noch Shami kan daar een precies antwoord op geven.
‘Het enige wat ik weet, is dat de laatste mammoet vlak bij het Grote IJs gezien is,’ zegt Shami. ‘Zelf denk ik dat ze vertrokken zijn in de richting waar de zon opkomt, maar misschien had onze geestenman gelijk. Die dacht dat het Grote IJs hen opgeslokt heeft.’
‘Voordat de oude Norh stierf, vertelde hij ons ook zo’n verhaal,’ herinnert Thark zich. ‘In het verdwijnen van de mammoeten zag hij een voorteken en een soort boodschap van de geesten. Norh dacht zelfs dat de rendieren ooit de weg van de mammoet zullen volgen.’
‘Dat doen ze al,’ zegt Shami. De drie overige jagers kijken hem verschrikt aan.
‘Wat bedoel je met die woorden?’ wil Thulan weten.
‘Jullie zouden dat ook kunnen weten,’ gaat Shami verder. ‘Het is geen toeval dat jullie het zomerkamp dit jaar niet meer vlak bij de rivier hebben kunnen houden. Mijn volk leeft verder van de rivier en dichter bij het Grote IJs dan welk ander ook. Dat geldt ook voor ons zomerkamp. Dat houden wij ergens bij de uiterste punt van het Grote Meer. Daar zijn de laatste zomers veel meer rendieren dan hier, terwijl dat volgens mijn vader vroeger precies andersom was.’
Fragment 2
Op een dag voelt Thark dat hij eindelijk zijn oude kracht hervonden heeft. Hoeveel tijd heeft hem dat vanaf hun vertrek uit het zomerkamp gekost? Een halve maan? Een hele maan? Of zelfs nog langer? Thark moet zichzelf tot zijn schande bekennen dat hij het niet weet. Ligt zijn leiderschap dan al zo ver achter hem dat hij nergens acht op slaat en in alles op Shami vertrouwt? Op zich is dat laatste geen probleem, zeker niet in deze streken, die Shami kent en waar hij zich volkomen thuis voelt, maar nu Thark eenmaal over die vraag nadenkt, kan hij hem niet uit zijn gedachten zetten.
‘Shami,’ vraagt hij op een avond, als ze al een tijdje zwijgend bij het vuur zitten, ‘weet jij hoelang we al onderweg zijn?’
‘Het werd tijd dat je eens zo’n heel gewone vraag stelde,’ antwoordt Shami. Hij lacht hardop. ‘Ik begon me al af te vragen of ik soms met een geest in plaats van een mens op reis ben gegaan. Wat denk je zelf?’
Thark aarzelt. Wat zal Shami van hem denken als hij een dwaas antwoord geeft?
‘Ik heb de dagen niet geteld,’ zegt hij ten slotte, ‘maar ik schat dat er intussen bijna een maan verstreken is.’
Tot zijn opluchting knikt Shami. ‘Je geeft vanzelf het juiste antwoord,’ zegt hij. ‘Je bent immers een jager. Die hoeft de dagen niet te tellen om te voelen dat de herfst in aantocht is. Maar nu wil ik jou iets vragen, Thark. Wat houdt je al die dagen sinds ons vertrek zo bezig dat je onderweg voortdurend in de verte staart? Soms moet ik je wel drie keer iets vragen voordat je eindelijk eens antwoord geeft?’
Die vraag overvalt Thark en hij schaamt zich. Hoe heeft Shami het zo lang op kunnen brengen om met een onnozele dromer op reis te gaan naar de jachtgronden bij het Grote IJs, met iemand die hem tot nu toe enkel tot last is geweest? En waar haalt Shami het geduld vandaan om al die tijd niet boos te worden en hem nu pas deze zo voor de hand liggende vraag te stellen?
Dan beseft hij met een schok dat hij op Shami’s eenvoudige vraag niet zo maar een antwoord kan geven. Ja, waar liep hij al die dagen eigenlijk over te denken? Hij schudt even met zijn hoofd, alsof dat helpt om zijn gedachten te ordenen. Hij is Shami een antwoord schuldig. Maar welk antwoord?
‘Ik geloof niet dat ik echt aan iets speciaals dacht,’ begint hij aarzelend. ‘Volgens mij probeerde ik mij vooral iets te herinneren. Ik kon maar niet bedenken wat dat zou kunnen zijn en dat gaf mij elke dag opnieuw een onrustig gevoel. Misschien was ik nog altijd bezig met de vraag hoe ik zo stom kon zijn om bij die jacht zo maar in de baan van jouw pijl te lopen.’
‘Ja, zoiets vermoedde ik al,’ zegt Shami. ‘Het was absoluut niets voor jou om zo’n fout te maken. Denk eens na. Weet je nog waar je aan dacht voordat mijn pijl je trof?’
‘O ja.’ Tharks gezicht betrekt, want daar wil hij liever niet aan terugdenken. ‘Ik was woedend op mezelf omdat ik te laat door had wat Marruk van plan was.’
‘Aha,’ zegt Shami. ‘Nu wordt het wat duidelijker. Maar helemaal begrijp ik het nog altijd niet. Waarom richtte die woede zich op jezelf en niet op Marruk? Volgens mij wilde hij Ashki enkel als vrouw opeisen om zijn leiderschap te bevestigen en om jou nog verder te vernederen. Zoiets is een echte leider onwaardig.’
‘Je hebt gelijk,’ reageert Thark, ‘wat Murrak tijdens die bijeenkomst deed was ontoelaatbaar en slecht voor de stam, maar mij valt ook veel te verwijten. Ik kende Marruk goed genoeg om te weten hoe eerzuchtig en onbetrouwbaar is. Toch was ik zo onbezonnen om mijn leiderschap uit misplaatste trots aan hem over te dragen. Dat was verkeerd, niet enkel jegens Ashki, maar ook voor de stammoeder, voor onze geestenman en alle anderen van onze groep. Marruk heeft met graagte de kans gegrepen die hij nooit had mogen krijgen. Daarom was het voor iedereen, in de eerste plaats Ashki, de beste oplossing dat ik in het zomerkamp achterbleef.’
Deze keer is het Shami die niet meteen antwoordt.
‘Je bent te streng voor jezelf,’ zegt hij ten slotte. ‘Ik ben er vrij zeker van dat behalve Marruk bijna iedereen van je groep jou en je leiderschap zal missen.’
‘Hoe lang zullen ze dat doen?’ vraagt Thark bitter. ‘Nog voor de winterwende zullen ze me aan mij denken als aan een geest uit het verleden, iemand als de oude Norh.’
‘Daar geloof ik niets van,’ meent Shami. ‘Trouwens, als de verhalen die ik over Norh hoorde ook maar half waar zijn, is het een eer als ze jou met hem vergelijken. ‘
Dat belooft wat, Hay. Leest heerlijk makkelijk weg.
Dank je, Harrij. De ‘sleutelscènes’ zijn een stuk spannender (hoop ik!), maar die ga ik natuurlijk niet plaatsen. Dan geef je de plot weg en dat is niet de bedoeling van zo’n proeffragment.
Toch ervaar ik deze twee fragmenten beslist niet als saai – de onbekende wereld die je schetst houdt mijn aandacht uitstekend ‘bij de les’.
Leuk dat je alvast een voorproefje geeft. Even van schrijver tot schrijver: hoe doe jij dat met research en historische setting? Van jouw tijd is nog veel minder bekend over het denken en dien van gewone mensen dan uit de tijd waarover ik schrijf (rond het begin van de jaartelling).
Er zijn twee manieren om daar mee om te gaan. Om te beginnen moet je op de hoogte zijn van wat via de archeologie en het onderzoek naar geologie, flora en fauna van die tijd bekend is. Ik heb alles over die periode gelezen wat ik maar kon vinden en heb daarnaast nog emails gewisseld met de Leidse specialist op dat terrein, bijvoorbeeld over de trek van de rendieren aan het einde van de ijstijd en de herkomst van de verschillende groepen rendierjagers. Zo ontdekte ik dat de mammoeten in onze streken al vrijwel uitgestorven waren, maar in elk geval nog niet zo lang dat de herinnering daaraan (en aan andere dieren zoals de holenleeuw of de wolharige neushoorn) al verdwenen was.
Ja, en dan het denken van gewone mensen. Daar moet je ten dele naar raden, maar er zijn wel theorieën die zeggen dat de denkwereld van die mensen niet drastisch anders kan zijn geweest dan die van meer recente natuurvolkeren als de Eskimo’s of de Siberische Samojeden. Het woord sjamaan heb ik vermeden. In mijn verhaal noem ik hen gewoon ‘geestenman’. De rest is dan een kwestie van ‘re-enactment’. Dat is een geschiedkundige methode om van tijden waarover heel weinig bekend is via het creatief combineren van alle bekende puzzelstukjes toch een geloofwaardig, realistisch aandoend verhaal te vertellen. Helemaal correct zal zo’n beeld nooit zijn. Wel zijn er goede redenen om aan te nemen dat de rol van vrouwen bij die nomadische rendierjagers, bij wie iedereen heel sterk van elkaar afhankelijk was om simpelweg te overleven, lang niet zo ondergeschikt was als in de periodes daarna, na de intrede van landbouw, veeteelt en metalen wapens en werktuigen. Toen pas lijkt er een hiërarchische, bijna volkomen door mannen gedomineerde samenleving te zijn ontstaan.
Oké. dat zal voorlopig als antwoord wel voldoende zijn. Onderhand had ik daar ook een nieuwe blog van kunnen maken. Doe ik nog wel eens …
Wow wat uitgebreid haha. Ik was benieuwd hoe je het had aangepakt, het klinkt grondig in elk geval. Moedig om zo’n vroege tijd te nemen. Persoonlijk vind ik die vroegste tijden erg lastig, omdat je niets zeker weet. Maar de theorie dat mensen ten diepste niet zo veel zijn verandert, vind ik wel mooi. Ik denk dat het andere van vroegere tijden vaak overdreven wordt. (behalve misschien onder tieners haha)