Update!

Toen ik gisteren het beginfragment van ‘Mare’ plaatste, ontdekte ik tot mijn schande dat mijn voorlaatste post van september 2019 stamde, intussen bijna driekwart jaar geleden…
Een verzachtende omstandigheid was er wel. In die periode was ik vooral gefixeerd op het schrijven van nieuwe historische jeugdverhalen voor 12+ en/of YA. Maar een echt excuus is dat niet. Tegenwoordig moet je als auteur, bij welke uitgever je ook zit, zelf meewerken aan de promotie. Natuurlijk geldt dat vooral als er een nieuw boek aan zit te komen of als dat net uit is, maar ook in die ‘tussenperiodes’ is het goed om af en toe iets van je laten horen. Dat doe ik hieronder door mijn schrijfprojecten en publicaties vanaf de zomer van 2019 op een rijtje te zetten. Om er geen droge opsomming van te maken, begin ik telkens met een afbeelding en een kort beginfragment.

  1. Tuya

Een ijzige noordenwind smoort het eerste sprankje lente in de kiem. Mijn warme adem verandert in een wit bevroren wolkje. Ik ril, sla mijn mantel steviger om me heen en tuur naar de oostelijke horizon, waar een zwakke gloed de nieuwe dag aankondigt.
              ‘Kom, Tuya,’ klinkt moeders stem. ‘Je brengt Sarnai niet terug door daar te blijven staan.’
Ik zucht een keer, draai me om en loop terug naar de joert. De honden willen niet van mijn zijde wijken, maar naar binnen mogen ze niet. Ze gaan naast de ingang liggen en janken zachtjes. Ik voel met ze mee. Ze missen Sarnai. Mijn oudste zus is volgens mij het enige meisje van alle Kereit dat meer van honden dan van paarden houdt.
              Net als ik de zware vilten doek achter me heb dichtgeknoopt, slaan de honden aan. Eerst keffen ze een paar keer. Meteen daarop komen ze overeind en blaffen luid.

Dit verhaal had bij uitgeverij Mozaïek de opvolger van mijn tweeluik (‘Alya’ en ‘Alya’s keuze’) moeten worden. Maar Mozaïek geeft helaas geen YA meer uit en voor die doelgroep had ik Tuya wel geschreven. Ik heb dit verhaal zeker nog niet afgeschreven, maar voorlopig ‘geparkeerd’ ten gunste van twee andere historische jeugdverhalen. Het eerste daarvan was ‘Mare’, maar daarover ging mijn vorige post al. Dat kan ik hier dus even overslaan. Het tweede verhaal volgt hieronder.

2. Wolvenvrouw

De hemel is staalblauw en de lentezon bereikt bijna het hoogste punt. Veel helpt dat Kita niet. Langs de oevers van het snelstromende riviertje groeien te weinig bomen om de gure valwind te breken die de vrieskou uit de besneeuwde bergen naar de vlakte blaast. Al voor ze de stroomversnelling bereikt, heeft ze er spijt van dat ze de waarschuwing van de stammoeder in de wind sloeg. Wanneer ze niet zo eigenwijs was geweest, had ze nu haar gevoerde winterkleding gedragen in plaats van een hemd van elandhuid dat haar armen en benen bijna helemaal bloot laat.
              Tussen de door het water gladgeslepen keien ligt een rij fuiken. Kita bijt op haar tanden en stapt zonder aarzelen in het ijzige water. Zo snel ze kan tilt ze een voor een de uit soepele wilgentenen gevlochten fuiken op. De eerste twee zijn leeg. In de derde fuik zit enkel een kleine baars, die ze met een snelle beweging in de buidel aan haar zij mikt.

Van ‘Wolvenvrouw’ heb ik tot vandaag alleen het eerste hoofdstuk (waarvan dit fragment het begin is) uitgeschreven, maar plot en hoofdstukindeling zijn rond, dus ik kan snel schrijfmeters maken met dit verhaal. Het gaat een soort prehistorische YA-thriller worden met meer moord, doodslag en andere gruwelijkheden dan ik normaal in mijn verhalen stop. Maar deze keer kom ik daar niet onderuit, want dit verhaal heeft het nodig. Ik denk in de loop van de zomer zo ver te zijn dat ik er een uitgever voor kan gaan zoeken.

3. Meiyin

Een streep zonlicht valt door de deuropening van de joert en zet de vilten binnenwand in een gouden gloed. Ik heb er geen oog voor. Al mijn aandacht gaat uit naar mijn Chinese slavin die buiten op haar knieën in de ochtendzon zit. Zonet schraapte ze nog restjes vet en vlees van een schapenhuid. Nu rusten de handen in haar schoot en staart ze met wijd open ogen voor zich uit.      
Meiyin kan me niet goed zien, want ik zit in het donkerste gedeelte van de joert. Ik betwijfel of dat veel uitmaakt, want haar geest is niet hier. Die is ergens in Zhongdu, ver voorbij de Gobiwoestijn en de Grote Muur. Misschien staat Meiyin weer op de stadsmuur van Zhongdu, vlak voordat ze zou springen.Wie weet zit ze opnieuw op haar knieën tegenover mij en drukt ze de handen tegen haar oren om het gejammer van haar stervende vriendinnen niet te horen. Maar het kan ook zijn dat ze terugdenkt aan een gelukkigere tijd, voordat de grote khan besloot om een voorbeeld te stellen en van de Chinese hoofdstad een oord van bloed en knekels te maken.
            ‘Meiyin is al meer dan een jaar hier en je hebt beter voor haar gezorgd dan voor je paarden. Toch is ze nog altijd niet zwanger. Hoeveel geduld heb je nog met haar, Nugai?’
            Het duurt even voordat moeders woorden tot me doordringen…

Voor volwassenen schrijf ik ook, maar dan gaat het (tot nu toe…) in de regel om korte verhalen, meestal historisch, soms meer in de fantastische richting. Mijn nieuwste historisch verhaal kwam begin van het jaar uit bij Uitgeverij Historische Verhalen en wel in jaarbundel nummer vier. Het is echter ook in zijn geheel online te lezen: https://www.historischeverhalen.nl/meiyin-door-hay-van-den-munckhof/

4. Voorbij de storm

Land achter de nevels

De mannen zijn terug …
Azula negeert de pijn in haar geschaafde polsen. Daar beneden, slechts van haar gescheiden door een plafond van ruwe planken, klinkt het jammeren en smeken van de meisjes die er niet in slaagden[HvdM1]  zich te bevrijden.
Als een opgejaagd dier kruipt Azula naar de uiterste hoek van de zolder, maakt zich zo klein mogelijk en drukt de handen tegen haar oren. Het is niet genoeg om de doodskreten buiten te sluiten. Die snijden door haar ziel en dreigen het laatste sprankje hoop te doven dat ze in haar dromen levend wist te houden…

Te lang

In de schaduw van een bemoste ruïne beweegt iets. Opwaaiend stof kan het niet zijn, want de hemel ligt als een loodzware deken over een stille, klamme wereld.
              De man staat stil en legt een pijl op zijn boog. Gevaar boezemt hem geen angst in. Gevaar betekent voedsel of de dood. Het eerste is altijd welkom, het tweede soms nog meer.
              ‘Ik hoop dat je hand nog vast is, oude man. Kom dichterbij. Dan mis je mijn hart niet.’
              Hij laat de boog zakken en loopt langzaam in de richting van de ruïne. Voor het eerst in jaren hoort hij een stem die hem aan zijn jeugd doet denken.
              Naast iets dat ooit een garage moet zijn geweest, zit een uitgemergeld meisje.

‘Land achter de nevels’ en ‘Te lang’ zijn twee korte dystopische verhalen die ik schreef voor de bundel ‘Voorbij de storm’, die binnenkort uitkomt bij uitgeverij Macc. Alle 25 auteurs kregen de vraag een verhaal in fantastische sferen te schrijven dat te maken heeft met klimaatverandering. De opbrengst gaat niet naar auteurs of uitgever, maar naar een goed doel dat met het thema heeft te maken. Het prachtige coverontwerp is van de hand van Tais Teng, die zelf ook een verhaal aan deze bundel bijdroeg.

5. 55 woorden

LOT

De dood staat voor de deur.
‘Dit moet een vergissing zijn,’ stamel ik.
‘Nee,’ zegt de dood.
Ik sprint naar de achterdeur, maar vergeet de emmer midden in de keuken. Mijn hoofd verbrijzelt de ruit. Verbaasd kijk ik naar de helrood kleurende mat.
De dood is nu verblindend wit.
‘Zie je wel,’ zegt hij.

Tot slot mijn kortste publicatie van de laatste tijd, exact 55 woorden, die ik hier dus moeiteloos in zijn geheel kan plaatsen. Ook van deze jaarlijkse bundel gaat de opbrengst naar het goede doel.
Dit soort kortjes zijn niet alleen leuke ‘tussendoortjes’, maar ook prima schrijfoefeningen, want het valt helemaal nog niet mee om binnen 55 woorden een pakkend stukje met een kop, middenstuk en staart te bedenken.




Plaats een reactie