Hieronder het eerste hoofdstuk van ‘Mare’, een historische jeugdroman voor 12+, die speelt in de Vikingtijd. Het moet de opvolger worden van mijn historisch tweeluik voor YA (‘Alya’ en ‘Alya’s keuze’), dat in 2018 uitkwam bij uitgeverij Mozaïek.
‘Mare’ ligt nu (21 mei 2020) bij een uitgever. Als er witte rook komt, verwacht ik dat het ergens in 2021 gepubliceerd zal worden en kan ik natuurlijk ook de naam van die uitgever onthullen. In een volgende blog zal ik ook het beginfragment plaatsen van ‘Wolvenvrouw’, het prehistorisch jeugdverhaal, waar ik nu aan werk. Wie het nu al wil lezen, verwijs ik naar mijn auteursblog op Hebban: https://www.hebban.nl/blogs/wolvenvrouw

Witla – 836 na Christus
- Vragen
Wanneer we vertrekken naar de kreek om de fuiken te legen, grijpt Almer allebei de riemen. Verbaasd kijk ik mijn broer aan, want normaal roeien we altijd samen. Volgens de oude Eirik, die Almer leert zwaardvechten en mij tot in den treure laat oefenen met mijn werpmessen, is dat goed voor mij. Hij zegt dat ik zo sterker word dan alle andere Friese meisjes in Witla, ook al zijn die stuk voor stuk groter. Of dat echt waar is, weet ik niet, maar ik ben zo aan de oude Deen gehecht, dat ik alles wat hij beweert graag geloof.
Voor deze ene keer laat ik Almer begaan. Het geeft mij de kans om op mijn gemak om me heen te kijken en na te denken over het rare gedrag van mijn broer. De hele dag doet Almer al anders dan anders en ik heb geen idee waarom. Meestal is hij heel gezellig. Soms kletst hij me zelfs de oren van het hoofd. Al word ik daar wel eens moe van, dat zeg ik nooit hardop. Almer is nu eenmaal Almer. Zelfs als wat hij vertelt nauwelijks nog tot me doordringt, luister ik graag naar zijn stem. Maar vandaag is Almer stil en roeit hij met lange halen verder. Het lijkt of hij helemaal is vergeten dat ik vlak achter hem in de boot zit.
Halverwege onze weg naar de fuiken ben ik Almers zwijgen beu. Bijna had ik aan zijn donkere haar getrokken, dat hij met een leren riempje tot een staart heeft gebonden. Ik bedenk me, kuch een keer en leg een hand op zijn schouder. Almer laat een slag lopen en kijkt met een verwonderde blik achter zich. Ik vraag niets. Ik glimlach enkel.
‘Het spijt me, Mare,’ zegt Almer. ‘Ik zat te dromen. De rest van de dag zal ik wat gezelliger zijn.’ Gelijk begint hij aan een lang verslag van de laatste boottocht die hij met vader naar de markt van Dorestad maakte. Ik luister ademloos. Alles wat ik over de wereld buiten Witla hoor, vind ik razend interessant, zeker als het te maken heeft met schepen uit verre landen die in de haven van Dorestad af en aan varen en er de meest fantastische goederen aan wal brengen. Ik vergeet dan ook helemaal om Almer te vragen waarover hij zat te dromen.
De houten bak waarin we onze vangst bewaren, blijft ook na het legen van de derde fuik akelig leeg. Op de bodem spartelt tussen twee zeekrabben slechts een enkele vis die het meenemen waard is.
‘Als dat zo doorgaat, moeten we maar kokkels en strandkrabbetjes meenemen,’ moppert Almer, ‘dan kan moeder in ieder geval soep koken.’
Ik moet lachen om het zure gezicht dat mijn broer trekt. Hij maakt er nooit een geheim van dat hij meer van vlees en gevogelte houdt dan van vis of schaaldieren.
‘In de buurt van de volgende fuik zitten vaak ganzen op de oever,’ zeg ik. ‘Misschien heb ik aan één worp wel genoeg. Dan krijg je vanavond toch nog iets lekkers te eten.’
‘Gebruik je messen alleen als er niemand in de buurt is,’ zegt Almer. ‘Beloof me dat.’
Ik antwoord niet en laat het bij een vluchtige knik. Mijn broer, die nog geen jaar ouder is dan ik, doet soms net of ik zijn kleine, onwetende zusje ben. Hij weet best dat zijn opmerking overbodig is. Wel vraag ik me de laatste tijd steeds vaker af waarom het zo belangrijk is dat ik me aan die afspraak houd. Ik ken geen enkel ander meisje in Witla dat een mes snel en trefzeker kan werpen. Ik weet zelfs vrij zeker dat geen van hen ooit een werpmes heeft gezien. Maar waarom zou het erg zijn als een van hen me toevallig zo’n mes ziet gooien? En waarom is dat voor Almer dan zo anders? Mijn broer hoeft er helemaal geen geheim van te maken dat hij kan zwaardvechten. Alleen dat hij bijna dagelijks met Eirik oefent, mag hij van vader aan niemand vertellen.
Zoals meestal raadt Almer wat ik denk. ‘Kijk niet zo beledigd, Mare,’ zegt hij, ‘natuurlijk weet je dat je die messen verborgen moet houden. Ik vraag me net zo vaak als jij af waar al die geheimzinnigheid voor nodig is en waarom Eirik bijna iedere dag met ons gaat oefenen. Toen ik vader vanmorgen in de smidse hielp met de blaasgalg, vroeg ik hem daar voor de zoveelste keer naar.’
‘En, kreeg je een antwoord?’
‘Ja,’ antwoordt Almer.
Ik maakte net aanstalten om koers te zetten naar de volgende fuik. Meteen laat ik mijn roeiriem weer los. Met grote ogen kijk ik Almer aan. Zou het echt waar zijn? Krijg ik dan eindelijk antwoord op de vragen die me soms midden in de nacht bezighouden? Het moet wel. Almers ogen schitteren en de uitdrukking op zijn gezicht vertelt de rest.
De adem stokt in mijn keel. ‘Asjeblieft, Almer, vertel het mij ook.’
‘Dat kan niet,’ zegt Almer, ‘want ik weet nog niets. Vader wil het ons samen vertellen. Moeder moet daar ook bij zijn.’
Ik verbijt mijn teleurstelling. ‘Wanneer?’
‘Meteen als we terug zijn.’
‘Waarom zei je dat niet eerder?’ Nu weet ik waarover Almer zat te dromen…
‘Dat had ik eigenlijk nog niet mogen doen,’ antwoordt Almer. ‘Vader weet dat jij nog meer vragen hebt dan ik. Hij vond het daarom beter dat ik je niets vertel voordat we terug zijn. En moeder zei dat je gelijk om zou keren, met of zonder vis.’
Om dat laatste moet ik lachen. ‘Moeder had gelijk,’ zeg ik. ‘Als er in de volgende fuik opnieuw weinig te halen valt, gaan we terug. Dan nemen we toch maar wat krabbetjes mee.’
‘Goed,’ zegt Almer meteen.
Bij de volgende fuik hebben we meer geluk. Daarin vinden we drie zeekrabben en een paar grote vissen, waaronder een vette paling. Zo gauw we die bij onze vangst hebben gevoegd, gooi ik de rest van de visjes en krabbetjes snel terug in het water. Op onze weg naar huis trekt Almer zo hard aan zijn roeiriem dat de boot ons niet langer in een rechte lijn terugvoert, maar een haakse bocht maakt en bijna aan de grond loopt.
Mijn hart maakt een sprongetje als ik een eind voor de aanlegplaats zie dat vader, moeder en ook de oude Eirik ons al tegemoet lopen…
